Arme vogels.
Ach! Ze hebben het zoo hard, die arme vogeltjes, gedurende den langen, barren winter. Zij zijn zoo gelukkig niet als hun kameraden, de trekvogels, die bij het vallen der eerste bladeren onze koude streken verlaten om, evenals de rijke aristocraten, in het Zuiden zon en warmte te zoeken. Zij zijn evenals de meesten onzer in de noodzakelijkheid hier te overwinteren, maar de winter, die er zoovelen werkeloos maakt, oefent ook op onze vroolijke zomerzangertjes een ongelukkigen invloed uit. Waar moeten zij zich bergen, waar hun voedsel zoeken, als wijd en zijd een dik kleed van sneeuw aarde, boomen en daken bedekt? Hoe droevig en klagend klinkt dan hun getjilp. Daarom, lieve lezeressen! waag er een minder nette vensterbank of balcon aan, om aan de lieve zangertjes, die door hun getjilp u het mooie weer aankondigen, een goed maal, doch vooral wat drinken aan te bieden. Geloof mij! Zij zullen u dankbaarder zijn dan menig mensch en u op hun eigen manier hun erkentelijkheid betuigen.