buurt, dan kan men zich verbeelden dat men in Tientsin of Kanton is.
Men ziet de bedrijvige mannen voorbij rennen op hunne witte katoenen sokken, die als beenharnassen het onderbeen bedekken, op hunne zware schoenen met houten zolen, met hunne wijde korte broeken en blauwe of groene kielen, met hunne ronde, van reepen aaneengenaaide mutsen, of met monsterachtig groote strooien hoeden op, waaruit van achteren de lange haarvlecht hangt. Men ziet vrouwen met een leelijk waggelenden gang; gekleed zijn zij bijna als de mannen, en meestal buitensporig geblanket. Toch is er iets bewonderenswaardigs aan deze kleine, scherp-oogige dames, vooral bij de getrouwden, namelijk: de haardos. Dit torenhooge kunstwerk gelijkt, van achteren en op zijde gezien, sprekend op een paar groote vleugels; het is met den borstel spiegelglad gestreken, en zóó luchtig en licht, dat men zich met verbazing afvraagt, hoe de draagsters dit bouwgewrocht op het hoofd kunnen houden, ook ondanks den bijstand van tallooze haarspelden en kunstvolle papillotten, die het ondersteunen.
Niet minder dan twee uren tijds heeft eene vrouw noodig, om dien hoofdtooi in orde te brengen. De meisjes hebben niet het recht om het haar op zulk eene buitensporige wijze op te sieren. Hoeden dragen de Chineesche vrouwen niet; daarentegen ziet men er geen, die niet een waaier en een reusachtig zonnescherm in de hand houdt.
Langs al de straten in de Chineezenwijk van San-Francisco staan tallooze kraampjes en stalletjes, waarop negocianten de producten van hun land, meerendeels uit zeer aardig speelgoed en allerlei snuisterijen bestaande, te koop aanbieden. Daarachter liggen groote gewelven en magazijnen voor koopgoederen, godowns geheeten, die allerlei voor het Chineesche leven onmisbare artikelen bevatten en met veelkleurige adres- en andere uithangborden voorzien zijn. Hier is b.v. een vleeschwinkel, alwaar op de toonbank en de muurplanken een aantal van 't vet druipende worstjes en stukken kattenvleesch ter consumeering gereed liggen. Eenige schreden verder, en wij staan voor den ingang van een restauratie, ‘De vette hond’ geheeten, welks uithangbord niet den minsten of geringsten twijfel overlaat omtrent hetgeen hier den bezoekers wordt opgedischt. Deze industrieele lokaliteiten worden afgewisseld door tal van barbierswinkels, waar de wandelaar de bedrevenheid der baardkunstenaars kan gadeslaan, die gezichten en kruinen scheren, of met fabelachtige vlugheid de vlechten hunner klanten uitkammen en opnieuw strengelen.
Een der voornaamste bronnen van inkomst der Chineezen te San-Francisco is de reiniging van het lijfgoed der inwoners. Deze Chineesche waschkunstenaars berekenen slechts de helft van den prijs, die in Fransche of Amerikaansche inrichtingen van dien aard gevraagd wordt; maar het is een feit, dat de bewonderenswaardige witheid en de verblindende glans, die het waschgoed onder de handen der Chineezen aanneemt, slechts ten koste van de stof verkregen wordt, daar de Chineezen met lange, dikke knuppels het reinigingsproces volvoeren, zoodat dikwijls een spiksplinternieuw hemd reeds na de derde zuiveringsproef den laatsten adem uitblaast.
Vele Chineezen zijn ook koks, en men zou bijna niet kunnen gelooven, met hoeveel handigheid en met welk een genie zij dagelijks bewijzen leveren van de smakelijkste uitvindingen en ontdekkingen op het gebied der hoogere kookkunst.
Eindelijk bestaat er nog eene andere bezigheid, die door de Chineezen gretig gezocht wordt en waarbij zij overigens óók eene zeldzame bedrevenheid aan den dag leggen, namelijk het beroep van comprador of geldwisselaar op bankierskantoren of op de bureaux van den groothandel. Dit bedrijf bestaat vooral in het schacheren met baar geld, dat óók al zijn marktprijs heeft, evenals elke andere koopwaar. De comprador neemt het van zijne klanten in ontvangst, en beter dan iemand ter wereld verstaat de Chinees de kunst, om de valsche of minderwaardige geldstukken er uit te vinden. Werkelijk interessant is het om te zien, hoe de comprador b.v. een rol van twintig Mexikaansche piasters door zijne vingers laat glijden en daarbij met een zekere en vaste hand die stukken ter zijde werpt, welke niet het volle gewicht houden. De scherpte van zijn gehoor en het fijne gevoel zijner hand zijn voldoende om hem te verraden dat de zaak niet in den haak is.
Een ander tafreel. Wij treden een Chineeschen tempel binnen. Het gebouw is van hout opgetrokken en heeft een erbarmelijk voorkomen. Als men er binnen komt, bespeurt men een overvloed van schilderijen, allen in de schreeuwendste kleuren, benevens de afschuwelijkste caricaturen, welke den toeschouwer tegengrijnzen uit de duisternis, die den achtergrond der afgodsbeelden vormt. In een kleine nis bij den ingang houdt zich een bonze (priester) op, die met schrijven bezig is en zich aanstelt als iemand die het verbazend druk heeft. Weldra komt er een Chinees aanloopen met een lang, bleek gezicht; hij is een toonbeeld van angst en schrik en siddert over zijn geheele lichaam, mompelt gebeden, die hij tot een blok hout schijnt te richten, welks sympathie hij hoopt te verwerven, legt eenige kleine muntstukken neder, en plaatst ten slotte een brandende fakkel, van gedroogden koemest en sandelhout-zaagsel saamgekneed, op een bankje, dat zich voor het afgodsbeeld bevindt.
Treden wij een woonhuis binnen, dan overvalt ons allereerst een gevoel van walging. Al dadelijk worden onze reukzenuwen, maar kort daarna ook onze oogen, pijnlijk aangedaan. Terwijl de neus door de kwalijk riekende uitdampingen van rottende visschen gefolterd wordt, die de Chineezen als smakelijke lekkernijen in kleine potjes bewaren, valt onze ontstelde blik op hoopen vol ongerechtigheid, die den weg versperren. In allerijl klimmen wij langs een ladderachtige trap naar boven, naar de eerste verdieping, en treden hier een kleine, muffe kamer binnen, een waar pesthol, waar dertig Chineezen, als in een harington opeengepakt, kris en kras door elkaar liggen, - dat is daar de Chineesche manier om den slaap te genieten! Men behoeft zich na dit alles waarlijk niet te verwonderen over de geduchte verwoestingen, die besmettelijke ziekten bij zulk een opeengepropt volkje veroorzaken, vooral wanneer die ziekten cholera, typhus en pokken heeten!
Van een particulier huis naar een opium-spelonk