Bij de vogelkoopster.
Bijna veertig jaar lang had de goede dokter Jansen beslagen tongen bekeken en koortsige polsen gevoeld, totdat hij eindelijk besloot, dat werk aan jeugdiger krachten over te laten en de praktijk voorgoed te laten rusten, wat hem door zijn leeftijd dringend geboden en door zijn beurs ruimschoots vergund werd.
En zoo is ‘de oude dokter Jansen’ - gelijk hij reeds lang met zekere eerbiedige vertrouwelijkheid door zijne patienten genoemd werd - dan nu ‘stil gaan leven.’ De bijna zeventigjarige grijsaard heeft zijne koetjes op 't droge; al zijne kinderen zijn getrouwd, en hij is in een deftig burgergezin en pension gaan wonen. Dat is wel om uit te houden, zou men zeggen.
Maar dat vindt dokter Jansen nu juist niet. De steeds zoo rusteloos werkzame man kan zich nog maar slecht aan het niets doen en de eenzaamheid gewennen. Vroeger, toen hij dag aan dag tot laat in den avond, ja dikwijls midden in den nacht, zijn patienten bezocht, had hij zich met ‘een rustigen ouden dag’ altijd getroost als met een hemel op aarde, - doch nu die zoo vurig verbeide periode werkelijk is aangebroken, valt ze hem bitter tegen. Hij heeft niets omhanden, geen bezigheid, geen afleiding meer, in één woord: hij verveelt zich, zooals de meeste oude renteniertjes.
En dan dat altijd alléén wezen op zijne kamer, hoe keurig gemeubileerd ook en hoe netjes hij er ook bediend wordt! Men kan toch niet altijd lezen, of rooken, of voor de glazen zitten. Nu hebben zijn kinderen hem aangeraden, voor de gezelligheid een vogeltje te nemen. Een vogeltje?!... Wat zou hij vroeger gespot en gelachen hebben, als men hem met zulke ‘flauwiteiten’ aan boord was gekomen! Dat was goed voor bakers en hofjesjuffrouwen! Daar hield hij zich niet meê op; hij had wel wat anders te doen!
Maar nu dokter Jansen niets meer te doen heeft, bekijkt hij de zaak uit een heel ander oogpunt. Nu stapt hij op een goeden morgen naar de vogelkoopster aan het andere einde der stad - hij wil het voor de menschen niet weten! - stelt zich daar op de hoogte van de soorten en de prijzen van allerlei gevederde zangers, en eindigt met zijne keus te vestigen op een echte Saksische kanarie, die zeven aria's fluit en de waterrol slaat op den koop toe. Nu zal dokter Jansen niet meer over stilte en eenzaamheid te klagen hebben; wel neen, hij zal in den eersten tijd misschien nu en dan zijne handen wel eens voor zijne ooren houden bij al die gezelligheid van zijn vogeltje.
Waar een mensch op zijn ouden dag al niet toe komen kan!