Wat ze gelijk hebben! Het is vrij wat beter, de wereld te bekijken met een paar heldere, opgeruimde oogen, dan door een zwarten bril. Zorg en verdriet moet men zoo lang mogelijk buiten de deur zien te houden.
Zoo denkt onze jonge vriend in dezen timmermanswinkel er blijkbaar óók over. Hij behoort tot het benijdenswaardige ras der ‘vroolijke Fransjes’, die tegenwoordig, helaas! hoe langer hoe zeldzamer beginnen te worden. Maar hij is er nog een van den echten, ouden stempel. Opgeruimdheid en levenslust staan op zijn flink, openhartig gelaat te lezen, en het is bepaald een genot, hem eens goed in zijne eerlijke oogen te zien. Als die oogen de spiegels der ziel zijn, ziet het er bij dien jongen van binnen goed uit.
En nu zit hij daar in zijn eentje achter in de werkplaats zichzelf te amuseeren. Het is schafttijd, en terwijl de andere knechts liggen te slapen, of op straat hun pijp rooken, heeft hij de groote harmonica ter hand genomen en speelt hij van ‘Schep vreugde in 't leven!’ van ‘Wij gaan nog niet naar huis’, of een dergelijk vroolijk mopje. De muren der oude werkplaats weerkaatsen de jolige muziek, en vinden het misschien wel een aangename afwisseling na het dreunen der hamerslagen en het knarsen der zagen. ‘Gaat het niet aardig?’ schijnt de guit ons met zijn lachend gezicht te vragen. En het moet wel een aartsknorrepot zijn, die dat niet aardig vindt!