De Huisvriend. Jaargang 1892
(1892)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen blik in den Haarlemmer Hout.
| |
[pagina 357]
| |
zangles. Naar M. Gaudefroy. (Zie blz. 360.)
| |
[pagina 358]
| |
ver beneden het vriespunt is gedaald en de twijgen met ijsnaalden zijn behangen, of de lange groene grasblaadjes schitteren met de dunne, witte kristalletjes langs hun rand! Die karakteristieke wintertooi doet zich echter niet dikwijls voor. Voor den oppervlakkigen beschouwer valt in den winter meestal weinig schoons in Den Hout te zien. Men staart in alle richtingen tusschen de ontbladerde grauwe stammen door. Behalve het groene loof der weinige sparreboomen, die 's winters hun naaldvormig gebladerte behouden, hangt slechts aan het hakhout en enkele boomen wat bruin gebladerte. Toch valt in dien eentonigen toestand, in dat dorre wintertafereel, nog veel afwisseling op te merken. De verschillende boomsoorten die Den Hout samenstellen, de eiken, beuken, linden en anderen, verschillen van elkander door kleur en gestalte. Sommige stammen zijn met de altoos groene klimop bedekt. Hoog in de kronen der sparreboomen ziet men gedurende den winter de bruine kegelvruchten hangen, die een scherp contrast vormen met het donkergroene loof dier boomen. Veel meer nog is dit het geval wanneer die kronen met sneeuw overdekt zijn en zich daarin dus de sterke tegenstellingen voordoen van groen, wit en bruin. Tusschen het kleed van bruine bladeren op den grond blinkt hier en daar de fluweelglans van het ook gedurende den winter steeds donkergroene mos, polytrichum formosum, of vertoont zich het grijze lappenmos: peltigera canina. Eene diepe stilte heerscht in het bosch. Buiten de eigenlijke verkeerswegen beweegt zich dan zelden een wandelaar. Meer leven nog geven de vogels, vooral de kraaien, zwarte en bonte, die zich in den winter in grooten getale in Den Hout ophouden, veel meer dan gewenscht, daar zij er maar al te zeer de jonge zangvogels vernielen. Rechte lanen en kronkelwegen doorkruisen Den Hout in alle richtingen. Harde, smalle voetpaden wisselen de mulle zandwegen af. De kronkelende paden tusschen het eikenhout geven aan sommige gedeelten een recht landelijk aanzien. Nabij de zuidelijke grens bevindt zich de fraaie, trotsche Spanjaardslaan, die men van het groote statige huis van de buitenplaats Eindenhout in haar volle lengte overziet. De Spanjaardslaan draagt vier rijen zware, oude lindeboomen, waartusschen drie breede zandwegen loopen. Geen dier wegen is bestraat, hetgeen aan deze terecht zoo beroemde laan, die over zijne zandwegen slechts langzaam kan worden bereden, een des te ernstiger voorkomen geeft. Tusschen de noordelijkste lindenrij en het bosch loopt een verhard voetpad. Het terrein van Den Hout is geenszins geheel vlak. Op vele plaatsen is de bodem golvend of wisselen lage heuvelen de vlakke gedeelten af. De golvende gesteldheid doet zich over 't algemeen meer voor in het westelijke dan in het oostelijke gedeelte. Blijkbaar is het eerste nog eene voortzetting der binnen-duinformatie. Behalve de straatweg van Haarlem naar Leiden doorsnijdt ook de railweg, die deze plaatsen verbindt, Den Hout. Het geraas en gefluit van de stoomtram door het eerbiedwaardige bosch is voor menigeen een steen des aanstoots. Maar wie een man is van zijn tijd, berust daarin gaarne. Het bosch wordt er trouwens ook weinig of niets door ontsierd. De Haarlemmer Hout, hoewel op grondgebied van het dorp Heemstede gelegen, is een bezit van de gemeente Haarlem. En de Haarlemmers waardeeren hun Hout. Dát is zeker. Geen welgeaard burger der veste zou gedoogen dat een gedeelte, hoe gering ook, er aan onttrokken werd om, zij 't ook tegen nog zoo hoogen prijs, aan eene bouwmaatschappij te worden afgestaan. Eenparig en krachtig zou de overigens zoo kalm gestemde burgerij zich daartegen verzetten. Het gevoel, wat ongetwijfeld elk Haarlemmer voor zijn ‘Hout’ bezielt, werd door zekeren H. in het Haarlemsche Advertentieblad van 8 December 1888 vertolkt door het ondervolgende vers, dat ik mij veroorloof hier over te nemen: ‘Eer staat ons Haarlem in Bretagne;
Eer Bavo in een notendop;
Eer eet de Koningin van Spanje
De Brederoosche duinen op;
Eer komt John Bull ons needrig vragen
Om hulp in 't ver Egypteland;
Eer zal 'k in Juli schaatsen dragen;
Eer roept een stekelvarken brand!
Eer draag 'k mijn hoed het onderst boven;
Eer trilt van schrik een koeken hart;
Eer laat zich Duitschland d' Elzas rooven;
Eer krimpt een deurkozijn van smart;
Eer houdt een slof een predikatie,
De Mellekbrug een twistgesprek;
Eer denkt een kip van speculatie
Zich over kleurenblindheid gek;
Eer eet ik chocola met kerry
En drinkt een zuig'ling wijnazijn,
Of leert men zingen aan een merrie
Of bouwt men kerken van satijn;
Voordat een echte zoon van 't Sparen
Het schendig feit ooit zal bestaan
Met kalmen blik hem aan te staren,
Die aan Den Hout de hand durft slaan.’
Men onderscheidt den ‘Ouden’ en den ‘Nieuwen’ Hout. De eerste omvat het westelijke, de laatste het oostelijke gedeelte. De Haarlemmer Hout is eigenlijk een park. Hij is grootendeels geregeld aangelegd en wijkt daardoor nogal af van het Haagsche Bosch, dat losser van aanleg is. De tegenwoordige Hout, die overal het kenmerk draagt van kunstmatige leiding, heeft ongetwijfeld een geheel ander voorkomen dan het oorspronkelijke woud met zijn karakteristieke wilde wanorde, dat in lang verleden tijd deze plaats bedekte. Eene fraaie afwisseling in Den Hout schenkt de Hertenkamp, die door een lang gazon gescheiden is van het Paviljoen, dat den Nieuwen Hout aan de noordzijde begrenst. Vele jaren geleden werd daarvoor op een gedeelte, dat den naam droeg van ‘het Sterrebosch’, het meerendeel der boomen verwijderd, maar bleven enkele rijen en eenige ongeregelde groepen fraaie zware linden, eiken en beuken gespaard. De golving van het terrein geeft den Her- | |
[pagina 359]
| |
tenkamp, waarin zich een klein getal reeën bewegen, een des te fraaier aanzien. Te midden van den Ouden Hout staat, binnen een ijzeren hek, het Coster-monument, opgericht in het jaar 1823, toen de eer der uitvinding van de boekdrukkunst hem door zijne stad- en landgenooten nog onvoorwaardelijk werd toegekend; toen nog geen Nederlander 't zou wagen de strijdvraag op te werpen: Coster of Guttemberg, Haarlem of Mainz? Oude en jonge boomgroepen, opgaand hout en hakhout, wisselen in Den Hout allerwegen elkander af. De beuken maken over 't algemeen verreweg de meerderheid uit. Het westelijke gedeelte, de Oude Hout, is veel meer geregeld met beukenboomen van gevorderden leeftijd bezet dan het oostelijke gedeelte. Men vindt dáár een uitgestrekt terrein met geregelde rijen van die boomen beplant. Na beuken bevat Den Hout het meest eiken, zoowel eikenhak(akkermaals)hout als opgaande boomen, vooral van de zoogenaamde zomer-eik (Quercus pedunculata) met gesteelde vruchten. Eenige rijen bijzonder fraaie, rechte eiken, vindt men in het oostelijke gedeelte, vóór de buitenplaats Oosterhout. Het kreupelhout in het westelijke gedeelte bestaat meerendeels uit eiken, op sommige plaatsen gemengd met berk en eschdoorn (ahorn), waartusschen veel braambes groeit. Onder het hakhout in den Ouden Hout vindt men een klein gedeelte dat nagenoeg geheel uit eschdoorn bestaat. Ook ziet men er enkele van deze laatsten als opgaande boomen. Iepen telt Den Hout weinig. Die zijn als boschboomen minder geschikt. Beter voldoen zij voor het vormen van lanen en ter beplanting langs de wegen, tot welk doel zij dan ook veel langs of in de nabijheid van Den Hout zijn geplant. Hier en daar staat een enkele linde. Voorts vindt men enkele berken, reeds van verre aan hun zilverwitten bast te herkennen, elzen, een paar populieren en wilgen, een paar haagbeuken, aan de zijde van den ‘Houtweg’ eenige jonge esschen, in den winter kenbaar aan hunne zoo karakteristieke zwarte knoppen, en eenige acacia's. Het bosch bevat eenige lariksen en sparreboomen of fijne dennen, maar geen grove dennen. Om die te zien moet men westwaarts naar de duinen gaan. Langs de wegen om den Hertenkamp zijn hier en daar wilde kastanjeboomen, ook paarden-kastanje geheeten, geplant. Opmerkelijk is 't, hoe vele boomen eenigszins overhellen in oostelijke richting. Die schuinsche stand doet zich vooral voor bij boomen die geheel vrij staan. Zulks is o.a. algemeen zichtbaar bij de zware Linden der Spanjaardslaan. Dit is het gevolg van den hier te lande, en vooral dáár zoo dicht nabij de kust, 't meest heerschenden westenwind, die de boomen reeds in hunne jeugd naar het oosten doet buigen. Den Hout bevat onder zijne hoog bejaarde boomen vele stammen van aanzienlijken omvang. Prachtige exemplaren van zware, eerwaardige beuken, treft men aan in de laan die in westelijke richting van het Coster-monument loopt. Ik mat den omtrek van eenige der zwaarste beuken- en eikenboomen. De dikste gemeten beuk had op 4 voeten hoogte boven den grond, alwaar de stam ook gelijkmatig rond was, een omtrek van 3.10 meters. De zwaarste gemeten eik had op diezelfde hoogte, alwaar hij volkomen gaaf was, een omtrek van 3 meters.Ga naar voetnoot(1) Het valt niet te verwonderen dat in den zomer, wanneer Den Hout zoo druk, ook door niet-Haarlemmers, wordt bezocht, door velen met schendende hand hun naam in de zware boomen gesneden wordt. Sommige boomen zijn reeds over een groot gedeelte van hun omtrek daarmede bezet. In een der westwaarts van het Coster-monument staande zware beuken vertoonen zich nog de sporen van den naam van Lodewijk Napoleon, dagteekenende uit de dagen dat die vorst, tijdens zijne kortstondige regeering over ons land, het Paviljoen bewoonde. De naam ‘Napoleon’, hoezeer ook door baldadige hand geschonden, is nog tamelijk leesbaar, maar de andere, daarboven door hem ingesneden woorden - naar 't heet: ‘respectez ma solitude’ - niet meer. Het spreekt van zelf dat onder die zware, oude boomen, velen lang niet gaaf meer zijn. Men ziet er verscheidenen die aan het beneden-gedeelte van hun stam met metselspecie zijn dichtgepleisterd, ter volkomene sluiting van kankerscheuren en andere wonden, die hen met ondergang bedreigden. Reeds in het begin van den herfst vormen zich de knoppen, die het blad bevatten dat zich in het voorjaar ontplooien zal. Welk een verscheidenheid valt nu in den winter bij die knoppen op te merken! Welke uiteenloopende gedaanten! Wie kent niet de dikke, kleverige knoppen der kastanjeboomen, zoo geheel afwijkende van de korte, stompe knoppen der eiken? De beuk draagt, verspreid staande, zeer lange, dunne en spitse knoppen. Een aan elkander tegenover staanden stand der knoppen merkt men op bij den esch en den ahorn; die van den eersten zijn zwart van kleur, die van den laatsten steeds groen. Onderzoekt men de knoppen in November of December, dan ziet men hoe zorgvuldig moeder natuur hare kinderen tegen den invloed van eene langdurige ruwe weersgesteldheid beschut, met hoeveel zorg het sluimerend leven wordt bewaakt. Talrijke schutblaadjes omhullen de jonge blaadjes. Neemt men de buitenste schubben weg, dan ziet men een jong blad, vervolgens weder een paar schutblaadjes, dan weder een blad, daarna weder schutblaadjes en zóó vrij talrijk elkander afwisselend. Bij elke soort doet zich eene standvastige bladplooiing voor. Elk blaadje draagt bovendien nog een fijn harig bekleedsel, waardoor nog des te beter de winterkoude wordt getrotseerd. Vooral de beukenblaadjes zijn als met dons bekleed. Die fraaie inrichting verdient waarlijk meer aandacht dan in den regel het publiek daaraan schenkt. Wie in de ruimste mate wil genieten van het schoone, dat de natuur in elk jaargetijde, ook in den Haarlemmer Hout, te aanschouwen geeft, die vergenoege zich niet met een oppervlakkigen blik, maar dringe door tot de levensverschijn- | |
[pagina 360]
| |
selen, de levensverrichtingen, die bij elken boom, elke plant, in zoo ruime mate zijn op te merken. Staat bij de zorg voor den Haarlemmer Hout het schoone, het aesthetische op den voorgrond, zoo wordt toch ook het voordeel, wat het bosch door zijn hout kan opleveren, niet voorbijgezien. Trouwens, het eene houdt verband met het andere. Zonder een rationeel beheer, zonder periodieke verwijdering van het overjarige, zou het bosch allengs in verval geraken en te gronde gaan. Men ziet dan ook in de maanden November, December of Januari hier en daar houthakkers bezig om de ter dood veroordeelde boomen te vellen en te beslaan. Wordt daarbij vooral gelet op overjarige en onderdrukte boomen, zoo mag toch wel de vraag gesteld worden of steeds met juistheid wordt te werk gegaan, of ook rekening wordt gehouden met de voor elke boomsoort in het bijzonder geldende wet van den bijgroei? Een ervaren boschkundige - een Förster - zou nu en dan in Den Hout ongetwijfeld wèl wat te doen vinden. De gevelde boomen worden, in hun geheel of aan stukken gezaagd, in Den Hout in het openbaar verkocht. Het hakhout wordt periodiek, om de 8 tot 10 jaren, geveld en dan ook ter plaatse verkocht. De aarde wordt dan tusschen de staande gebleven stronken losgemaakt en omgespit, een zwaar werk wanneer de grond bevroren is. | |
II.Het is April. De lente doet haar intocht. Niet de officieele, maar de werkelijke lente. Eene zachtere temperatuur krijgt allengs de overhand. De natuur herleeft. Het gras herkrijgt zijn frissche, levendige kleur en daartusschen, onder het nog bladerlooze geboomte, openen reeds de eerste voorjaarsboden hare bloempjes; het eerst de nog tot laat in het jaar bloeiende Mier of Muur (Stellaria media), die met hare fijne, stervormige witte bloempjes geheele zoden vormt, en vervolgens de helmbloem (corydalis solida) met haar violetkleurige bloemtrossen en verdeelde blaadjes, benevens het speenkruid (ficaria ranunculoides) met hare glimmende bladeren en talrijke helder-goudgele bloemen. Deze eerstelingen van het voorjaar zijn sterke planten, die krachtig de nog nu en dan invallende koude trotseeren. De beide laatstgenoemden, waarvan de ook minder talrijk voorkomende helmbloem slechts korten tijd duurt, worden in groote hoeveelheid door de wandelaars geplukt. Ook ontwaart men hier en daar, op zonnige plekken, reeds een madeliefje, margarietje of meizoetje (bellis perennis), mede eene der vroegst ontluikende bloemen. In de kronen der boomen is nog weinig herleving te zien. Dáár wacht alles op warmte en verhoogden zonneglans. Op zachte dagen in Maart en April zwellen reeds de knoppen, ja sommigen openen zich reeds, maar dat ontwikkelings-proces wordt toch gedurig weder gestuit. De eerste boomsoort die het nieuwe leven vertoont, is de iep. Reeds vroeg in het voorjaar, in de eerste helft van April, soms reeds in het laatst van Maart, openen zich de bloemknoppen, lang voordat zulks met de bladknoppen het geval is. Het zijn slechts onaanzienlijke bloemkatjes, die, hoe talrijk ook, in de dan nog geheel bladerlooze kronen toch weinig de aandacht trekken. De wandelaars, die zich tusschen de langs de ‘Dreef’ staande lange rijen iepen naar Den Hout begeven, merken 't ternauwernood op wanneer die boomen in vollen bloei staan. Zoo zou men ook wel kunnen vragen: een hoeveelste gedeelte der ingezetenen van Amsterdam - misschien niet één procent - bemerkt in de Aprilmaand den bloei der iepenboomen langs de talrijke grachten hunner stad? Trouwens, den meesten hunner blijft hun leven lang zelfs de naam dier boomen onbekend. Overigens valt er om dezen tijd nog weinig te zien. De beuken en eiken vertoonen nog weinig vooruitgang; de lange, dunne, spitse beukenknoppen worden wel langzamerhand wat dikker en krijgen allengs eene lichtere tint, maar ontluiken doen zij toch nog niet. Met welgevallen richt men echter zijne schreden maar even buiten Den Hout, alwaar het oog dan reeds verrast wordt door de rijke kleurschakeering der hyacint-velden, met de iets later bloeiende tulpen, Haarlems trots, Haarlems glorie. Wordt daardoor het oog geboeid, evenzeer vergast men zich op de welriekende geuren der hyacinten, vooral wanneer de zon die velden beschijnt. Intusschen zwellen de kleverige knoppen der kastanjeboomen met elken dag meer en nadert de ontplooiing hunner blaadjes. Een enkele zonnige, warme dag drijft de kastanjebladeren uit hunne zwaar gezwollen knoppen. De jonge blaadjes zijn aanvankelijk nederwaarts gericht, maar allengs heffen zij zich op en spreiden zich uit. Volwassen zijn het groote, sierlijke, samengestelde bladeren. Met het ontluiken der bladeren openen zich ook de bloemknoppen, die echter aanvankelijk nog slechts kleine, ineengedrongen groene tuiltjes vertoonen. (Slot volgt.) |
|