Hazenduel.
‘Al in het groene knollen-, knollenland
Daar zaten twee haasjes heel pedant,’
zingt ons kleine volkje op de wijs van het aardige liedje, dat bij de zanglustige bevolking der Fröbelscholen en kinderkamers reeds lang het burgerrecht heeft verkregen. De beide langooren echter, die Deiker ons te zien geeft, gaan veel minder vreedzaam te werk dan hunne muzikale collega's uit het kinderliedje; want inplaats van de fluit te blazen en de trommel te slaan, schijnt er een hoogloopend verschil van gevoelen tusschen hen ontstaan te zijn, zoodat zij elkaar te lijf gaan en zóó duchtig plukharen, dat de vlokken er afvliegen. Zóóveel rumoer maken zij, dat twee andere Lampe's op het spektakel komen aanloopen, misschien om als secondanten bij het duel dienst te doen, want van vrede stichten kan bij de verwoede stemming der strijdenden vooreerst nog geen sprake zijn.
Of 't moest wezen, dat het den beiden vechtersbazen verging als den musiceerenden hazen in het liedje:
‘En toen kwam er een jagers-, jagersman,
Die heeft er één geschoten.’
want dat zou, ‘gelijk men denken, denken kan,’ plotseling een beslissend einde aan het duel maken, door de tegenpartij in doodsangst te doen afdeinzen en met secondanten en al op den loop te jagen. Er ligt sneeuw, het is jachttijd, - zoo heel onmogelijk is deze ontknooping der tragisch-komiscbe hazenhistorie dus volstrekt niet. Loontje is wel eens meer op die manier om zijn boontje gekomen!