Een reuzenmaaltijd.
Door A.J. Servaas van Rooyen.
Ik zal maar dadelijk met de opsomming der gerechten beginnen; anders zou men mij misschien niet willen gelooven.
Ziehier de officieele verbruikstaat.
300 oude en 300 jonge duiven; 240 kapoenen, waarvan 140 Bredasche; 50 groote en 60 kleine kalkoenen; 300 jonge hoenders en 500 kuikens; 500 patrijzen, 168 fazanten en 60 hazen; 100 konijnen; 800 leeuweriken; 60 eendvogels; 16 schapen; 32 speenvarkens, 30 wilde zwijntjes, en 4 wilde zwijnen; 40 zuiglammeren en 16 kalveren; 8 herten; 4 ossen; 100 schapetongen; 50 ossetongen en 40 westfaalsche hammen.
Vleesch en wild dus en abondance.
Voor het dessert was noodig: 500 pond fijne fransche confituren, een groote hoeveelheid ‘banket,’ 4 kisten sinaasappelen, en even zooveel zoete citroenen, 600 peren, le bon chrétien, 300 appelen, renetten, 600 granaatappelen, en bovendien nog 200 kleine, 20 middelmatige en 34 groote pasteien.
Al die gerechten werden overgoten met de volgende wijnen: ‘Canarisiek, wyn de Chably, de Ay, Italiaanse, Spaanse, Ipokras, Frontinjak, Cocquil, en diverse Rijnse.’
De hoeveelheid vaten wordt niet vermeld, maar dit is wel zoo wat uit te rekenen, in verband met de massa vleeschspijzen, wildbraad, en de zoete lekkernijen en fruiten.
En hoeveel personen zaten nu wel aan dien disch aan?
Uit de korte beschrijving van dit luisterrijke gastmaal zal dit blijken.
Vooraf zij gezegd, dat Prins Willem de Derde de gastheer was, en dat het den 1en Maart 1672 plaats vond, weinige maanden dus voor den schandelijken moord op den 20en Augustus van dat jaar, op de gebroeders de Witt gepleegd.
De Staten van Holland en West-Friesland hadden aan den Prins, op den 24en Februari te voren, het Stadhouderschap, Kapiteinschap en Admiraalschap Generaal van hunne provincie opgedragen, waarna Zijne Hoogheid den 25en Februari ter vergadering van Hun Hoogmogenden den eed deed, en den 26en de begroeting en heilwenschen van al de uitheemsche Ministers ontving, om wederkeerig des namiddags het compliment van dankzegging aan al de collegiën van Hun Edel Grootmogenden af te leggen.
De toevloed van het volk en de burgerij was ontzaglijk groot geweest, ten einde zooveel mogelijk van al die complimenten en recepties af te kijken, en het juichte den Oranjevorst, waar zij maar konden, uitbundig toe.
In de Statenvergadering van den 27en had de Raadpensionaris Johan de Witt een buitengewoon nommer op de agenda der werkzaamheden.
Hij maakte den Heeren Staten bekend, uit naam van den Prins, dat Zijne Hoogheid geresolveerd was, om tegen Dinsdag a.s., op 1 Maart dus van het schrikkeljaar 1672, een festijn te geven, met verzoek, dat Haar Edel Grootmogenden en corps daarop geliefden te verschijnen.
Dat was een extraatje, waarop velen der Heeren Staten niet hadden gerekend, en dienzelfden dag vertrokken dan ook eenigen naar huis, om hun galagewaden te gaan halen en andere preparatieven te maken, ten einde waardig te kunnen aanzitten aan den grootschen en hoofschen disch.
Bovendien, de zittingen moesten worden geschorst, wijl de reuzenmaaltijd niet in de zaal van den Hoogen Raad kon worden gehouden, omdat die, als zijnde, ‘bevorens daartoe aangesteld, zij egter zoo bequaem niet en wiert geacht,’ en de ordinaire vergaderplaats der Staten daartoe werd gekozen.
Dienzelfden dag maakte men dan ook al terstond de aanstalten. Alle banken en tafels werden uit den weg geruimd, en vele handen waren noodig om de tafel met twee armen of vleugels, te stellen en aan te rechten voor honderd personen.
Nu we het getal weten kunnen we de verdeeling per hoofd maken, dat is namelijk 6 duiven oud en jong, 2½ kapoen, waaronder een Bredaasch boutje, een kalkoen, 8 hoenders en kuikens, 5 patrijzen, 1½ fazant, een halve haas, 1 konijn, 8 leeuweriken, een halve eendvogel, een zesde gedeelte van een schaap, een half zwijntje, een half zuiglammetje, een flinke kalfsbout, een dito van een hert, van een wild zwijn, en van een os, een schapetong, een halve ossetong en ongeveer een half hammetje.
Dan komen er bij 4 pond fijne fransche confituren, wat banket, en de noodige vruchten. Trouwens zulke verfrisschingen waren met den wijn wel noodig, om die groote massa wild- en vleeschgerechten gemakkelijk naar binnen te krijgen. Neem alleen maar eens 2½ kapoen, een kalkoen, een konijn en een halve haas, en dan al het andere nog.
De kijkgrage menigte, die op zulke dagen daartoe verlof kreeg, of zich van lieverlede dat recht had aangematigd, was dan ook niet te weêrhouden om op den dag, dat de maaltijd zou plaats hebben, een kijkje in de zaal te gaan nemen, om den aangerechten maaltijd te zien, doch de hoofdgerechten waren nog niet aanwezig. De koks, onderkoks en verder personeel zwoegden onder de taak om al die spijzen aan het spit te steken, te bedruipen, en er de talenten van hun kook- en braadkunst aan te wijden.
De Haagsche burgerij, van alle lagen en rangen, kwam toen ook in zoo'n grooten getale opzetten, dat de zaal van het Hof, - het Binnenhof, - letterlijk werd overstroomd, waardoor men genoodzaakt was het Hof des middags te sluiten, en eene Compagnie Gardes van den Prins te commandeeren ter bewaring van de zaal, en van de overige tot het aanrechten der spijzen ingerichte vertrekken.
Toen de staten in de oude vergaderplaats bijeen waren gekomen, kwam de hofmeester van den Prins, vergezeld van eenige pages en dienaren, hen nooden tot den disch. En corps verschenen zij in de eetzaal, waarna ook Zijn Hoogheid verscheen.