‘Hopla, cousin!’
Nu de zomer ons voor goed den rug heeft toegekeerd, en de winter-vermakelijkheden allengs in vollen gang komen, zijn de clowns weer mannen van beteekenis geworden.
Als in het mooie seizoen de bloemen en de vogels ons naar buiten lokken, wie denkt er dàn om de kunstenmakers, die voor het publiek van circus en café-concert de pauzen met hunne fratsen en grollen moeten aanvullen! Zij zwerven dan met allerlei ondernemers van kijkspellen de halve wereld rond, om op kermissen en jaarmarkten een stuk brood te verdienen, - of zij oefenen zich in het vertoonen van nieuwe, nooit geziene kunstpresentatiën, - of.... ja, wie zal zeggen, waarmede deze artisten van den twaalfden rang, als zij niet in functie zijn, eigenlijk den tijd dooden en zich zelf in 't leven houden? Meestal weten of begrijpen zij het dan ook zelf niet recht....
Maar zijn de lange avonden gekomen, als de menschen zich thuis vervelen en het geld hun in den zak danst om er voor uit te gaan, - dan is er naar de clowns en hunne potsen weer veel vraag. Zij buitelen op en onder en over elkaar heen, wippen elkander met een grollend ‘hopla, cousin!’ in 't voorbijgaan den hoed van het hoofd, trachten de toeschouwers aan 't lachen te maken door het uitgalmen van de onmogelijkste geluiden, en worden daarin geholpen door een narrenpak, zóó gedrochtelijk en zóó smakeloos, dat het te akelig is om aan te zien.
Toch klopt er onder dat narrenpak een