De nieuwe rok.
Nu ja, ‘de kleeren maken den man’; maar 't is toch óók wel eens waar, dat de man de kleeren maakt, - in dien zin natuurlijk, dat niemand beter dan de persoon, voor wien ze bestemd zijn, den voortreffelijken snit en alle andere gunstige eigenschappen het voordeeligst kan doen uitkomen.
Ge ziet het aan den achtbaren heer op onze plaat. Is deze dikbuikige en weldoorvoede burgemeester uit de vorige eeuw, kwistig bedeeld met gevoel van eigenwaarde en zelfbewustzijn, niet het welsprekend bewijs van de waarheid der bovengenoemde stelling? Alleen zúlk een man is in staat om zúlk een prachtstuk recht te doen wedervaren. Bij alle andere, alledaagsche menschen zou dit schilderachtige kleedingstuk hun om het lijf hangen als ‘een vlag op een modderschuit,’ - maar hier voltooit de nieuwe rok al de grootheid van den kleedermakers-triomf. Meneer de burgemeester is er dan ook blijkbaar voldaan over; hij zet eens even zijn indrukwekkendste gelegenheidsgezicht, keert zich een paar malen om en om, en knikt zijn spiegelbeeld tevreden toe. Ja wel! hij zal er een goed figuur mede maken, - trouwens, hij is van oordeel dat hij altijd een goed figuur maakt, - maar de nieuwe rok zal ten minste aan het prestige zijner verschijning geen afbreuk doen. Laat ons voor den burgemeester en zijn kleedermaker hopen, dat beiden veel genoegen van den rok mogen hebben.