Jay Gould.
In het Engelsche werkje ‘Millionaires and how they became so,’ in 1884 verschenen, vindt men eene opgave van een twaalftal Croesussen, die voor de rijksten der aarde werden gehouden. Het verdient opmerking, dat zich onder dat twaalftal niet minder dan zeven Amerikaansche burgers bevinden, wier ontzaglijk vermogen eerst in den loop der laatste jaren werd bijeengebracht.
Aan het hoofd dezer lijst prijkt de naam van den zoo bekenden Jay Gould, den koning der Amerikaansche spoorwegen. Zijn vermogen wordt daarin op 280 millioen, zijn jaarlijksch inkomen op niet minder dan 14 millioen dollars geschat. Deze eerste van alle millionnairs, deze rijkste van alle stervelingen, is nauwelijks twee en vijftig jaren oud en heeft in weinige jaren zijne onmetelijke schatten verworven. Zijn vader, een eenvoudig pachter uit Roxbury, in den staat New-York, had niet veel verwachting van den knaap, dien hij op twaalfjarigen leeftijd de wereld inzond met eenige kleederen en een kapitaal van 2 shilling, terwijl hij hem toevoegde: ‘Help u zelven maar zoo goed als gij kunt, hier kan ik u voor niets gebruiken.’ En Jay Gould heeft zich zelven geholpen.
Het ging, volgens zijne levensbeschrijving, wel niet zonder moeite, maar zeker met groote snelheid. Drie jaren later reeds zien wij hem de zijnen ondersteunen. Aandeelhouder van een werf geworden, wordt hij er weldra de eenige eigenaar van, plaatst er zijn vader als directeur en arbeidt dag en nacht om een ingenieursdiploma te verwerven. Achttien jaren oud neemt hij openbare werken aan, bestuurt hij ploegen werkvolk, doet hij ervaring op in den omgang met menschen, overwerkt zich, wordt ernstig ziek, maar nauwelijks hersteld, gaat hij opnieuw aan den arbeid. Hij zet eene looierij op en sticht eene stad, die zijn naam Gouldsborough draagt. Vijfentwintig jaar oud bezat hij reeds 10.000 dollars, zeven jaren later vertiendubbelde hij zijn kapitaal en wijdde hij door een stouten slag op de beurs, zijne inbezitneming van den Erie-Spoorweg en daarmede zijn toekomstig koningschap over de spoorwegen in.
Maar evenmin als de koningen aan het hoofd der staten, zijn die der industrie of der financiën verheven boven de slagen van het noodlot, of den haat van hunne vijanden. Met zijn fortuin groeide steeds het getal zijner benijders aan. Eigenaar van de Eriebaan, dong hij ook naar het bezit der Susquehannalijn, welke noodig was om zijn systeem te voltooien. Hij kocht haar aan, maar zijne tegenstanders wierpen wettelijke bezwaren op, welke de inbezitneming vertraagden. Hij stoorde er zich niet aan, en deed den weg door zijne beambten en werklieden bezetten. Deze daad van geweld verbitterde zijne vijanden. Mocht hij ook al meester zijn van het eene uiteinde der lijn, zij hadden het andere in hunne macht. Voor het eerst zag men toen het zonderling schouwspel van een reusachtig duel met locomotieven, die zich op elkander wierpen, versterkingen van honderden strijders voor elk der partijen aanvoerend, de sterkste en hardst gestookte hare tegenpartij verpletterend, stokers en machinisten doodend of verwondend.
Jay Gould overwon, eerst met geweld, vervolgens in de gerechtszaal. Hij beheerschte, naar men zegt, de wetgevende macht van den staat, zijne justitie en de pers. Had hij bij deze gelegenheid zijn leven gewaagd, eenige jaren later zette hij zijn gansche vermogen op het spel in eene onderneming van zulk een omvang en een stoutheid, als men in de Vereenigde Staten nog nooit had aanschouwd.
Het was in 1873 dat generaal Grant president was. De vrede was gesloten tusschen het zegevierend Noorden en het verpletterd Zuiden. De genomene protectionistische maatregelen hadden een krachtigen stoot gegeven aan de handelsbeweging der Unie, maar de markt was nog overvoerd met papier, en het goud kon zich op een hoogen prijs handhaven, daar een klein getal speculanten, die er belang bij hadden de koersen te steunen, er zich meester van hadden gemaakt. Jay Gould was de voornaamste van allen en zijn finantieel overwicht was reeds in die mate gevestigd, dat zij de geldmarkt geheel beheerschte. Slechts de schatkist van den Staat was aan zijn invloed onttrokken, zoodat hij met aandacht de staatkunde van den president volgde, steeds er op bedacht om de maatregelen uit te vorschen, welke zouden genomen worden met betrekking tot den goud- en zilvervoorraad der rijkskassen. Hij vreesde dat er een list, mogelijk wel een hinderlaag schuilde achter het zorgvuldig stilzwijgen, dat dienaangaande werd in acht genomen, en dat zijne geheime berichtgevers vruchteloos hadden getracht te doen verbreken.
De daling der goudkoersen moest die van de aandeelen der spoorwegen, die hij in groot getal bezat, ten gevolge hebben. Van de andere zijde eischte het geheele land de hervatting van de betaling in