langstelling mijn onwaardig persoontje bewezen, juffrouw Berg. Het is zeer vriendelijk van u zoo'n deel van uw kostelijken tijd te gebruiken om mij van mijne luiheid te willen genezen. Gij maakt mij waarlijk verlegen!’
‘Dus ge wilt iets beginnen? Ge wilt u een levensdoel kiezen?’ vraagt Marie opgewekt.
‘U is wel vriendelijk, maar 't is zoo onvergelijkelijk lekker om in 't gras te rollen,’ antwoordt hij en ziet rond naar een schaduwrijk plekje om daar tot aan het koffiedrinken genoemde bezigheid voort te zetten. Marie werpt een blik op hem, die zoowel minachting als medelijden en verdriet uitdrukt. Zij gaat haastig naar den koepel om daar in een geestelijk strijdperk zich te bekwamen, tot 't verkrijgen van meerdere lauweren. Zij verwaardigt dien luien mijnheer Valk met geen blik meer zoolang hij te Ostende blijft, en ook hij laat door woord noch teeken merken dat er iets van haar gesprek bij hem is achtergebleven.
Den dag dat Valk vertrekt komt Frits Berg zijn zusjes afhalen. Hij wordt zoowel door haar als door tante als een Herkules onder de studenten, een sieraad der Universiteit beschouwd. Kort voor hun vertrek, terwijl zij nog eens een bezoek brengen aan 't strand, geeft de postbode hem een brief van een ouden schoolmakker uit Utrecht. Hij opent dien en roept opeens vroolijk uit:
‘Hola, hierheen, meisjes, luistert! Nu heeft Marie zich toch eens heerlijk vergist! Ja, ja, ik heb je dikwijls genoeg gewaarschuwd voor dat lichtvaardig oordeelen, oudje!’
Maar Marie is achter een duin verdwenen, want ze begint eensklaps te vreezen, dat hetgeen Frits gaat voorlezen in verband staat met mijnheer Valk. Lily roept haar zuster, doch ze verbergt haar gloeiend gelaat achter eenige braam- en helmstruiken. ‘Gij hebt een groot geleerde bij u gehad,’ zoo schrijft de vriend. ‘Ik hoop maar dat het den ouden jongen goed heeft gedaan. Je weet, Valk was de jongste van 't jaar en 't eerste klaar, nu reeds drie jaar geleden. Hij heeft niets gedaan dan werken. Het eene schitterende stuk na het andere in verschillende tijdschriften. Hij is professor te Gent en onderhoudt een troep jongere zusjes en broertjes. Al dat werken heeft hem echter zoo aangegrepen, dat de dokter hem naar zee zond met 't uitdrukkelijk bevel niets te doen gedurende een gansche maand. Ge zult u toch wel met hem vermaakt hebben, want hij is geen grein pedant.’
Deze laatste zin steekt Marie vooral, want ze heeft woord voor woord gehoord wat de brief bevatte.
‘Als ik geweten had dat Valk onder tante's gasten behoorde, zou ik eerder overgekomen zijn om dien voortreffelijken vent de hand te drukken. Nu, meisjes, ditmaal zijt gij niet bij de pinken geweest, anders zoudt ge dit wel ontdekt hebben.’
‘Ik had 't erg druk,’ zoo verdedigt Lily zich. Zij had zich namelijk in den laatsten tijd bizonder voor plantkunde geïnteresseerd en wel in gezelschap van een jong botanicus, die in de nabijheid woonde. ‘Daarbij zei Marie dat het een erge doeniet was. Dit zal ons leeren niet meer op den schijn af te gaan.’
Marie zwijgt, ook als Frits haar gedurende dien dag telkens ondeugend aanziet. Ze voelt het bloed naar de wangen stijgen, telkens als de naam van den vertrokken gast ter sprake komt. ‘En ik dorst hem,’ zoo overlegt zij bij zich zelve, ‘nog wel aanmoedigen tot het lezen van: Wat de arbeid vermag!’
Een paar jaren later vinden wij Marie weder te Ostende. 't Is om Lily's huwelijk te vieren. 't Jonge paar zal spoedig daarop naar Amerika vertrekken, waar onze botanicus een flinke betrekking kreeg. Marie heeft zich overwerkt en ligt uitgestrekt met gesloten oogen in een hangmat onder de schaduw van een grooten eik.
‘Mag ik u een boek leenen, juffrouw Berg?’ vraagt haar een diepe stem.
Zij slaat de oogen op en ziet Max Valk staan. Marie springt op en zegt met een hoogen blos: ‘Ja, ik ben erg lui, maar ik heb het wat druk gehad, en,’ gaat ze verward voort, ‘vergeef mij, ik wist niet - ik vermoedde niet, dat gij wist wat werken was. Toe, mijnheer Valk, vergeef wat ik u de laatste maal dorst zeggen!’
‘Verontschuldig u toch niet! Nooit te voren had eene jonge dame zooveel belang in mij gesteld, en ik vergat uwe waarschuwing omtrent het “dom, voortgedreven vee”, niet. Alleen zij, die hard gewerkt hebben, kunnen hunne vacantiedagen genieten, en wij zullen beiden ons best doen dit te bewijzen zoolang we samen hier zijn. Vindt ge dat goed?’
‘Maar 't was zoo pedant van me,’ stamelt Marie, ‘gij weet zoo oneindig veel meer dan ik.’
‘Dat ben ik niet met u eens,’ herneemt hij zacht, en ziet haar diep in de oogen. ‘Gij kunt mij nog veel leeren.’
Het schijnt wel dat hij gelijk heeft, want zij zijn voortdurend in elkanders gezelschap. Professor voelt behoefte aan Marie's zonnige nabijheid, en daar de broeders ook al op eigen wieken drijven, durft hij er wel aan denken haar aan zich te verbinden. Hij blijft om Lily's huwelijk te vieren, en bij die gelegenheid ziet Marie er, als bruidsmeisje, zoo snoezig uit, dat hij verlangt haar als bruid te zien, mits hij de bruigom zij.
Marie's welsprekendheid begeeft haar toen hij dit plan oppert, en de wijze, waarop hij van dat zwijgen gebruik maakt, getuigt geenszins van traagheid.
‘En nu, lieveling,’ zegt hij met een ernstigen, gelukkigen glimlach, ‘zullen wij ons levensdoel wel bereiken, en de wereld zal er bij winnen, dat wij niet afzonderlijk, maar hand aan hand den levensweg bewandelen!’