Vleien.
De vraag is het, te weten of het meisje den oranjeappel krijgt, ja of neen. - Als ge mij vraagt, wat er mij van dunkt, dan antwoord ik, dat naar mijn vaste overtuiging zij dien krijgen zal.
Misschien denk ik 't wel omdat ik, in de plaats der groote zuster, het allerliefste kind niet lang zou kunnen doen wachten en ik mij heel gelukkig zou voelen, wanneer zij zoo lief wilde zijn mij soms een kus te geven, haar onder bergen van oranjeappelen te mogen begraven.
't Is waar dat het mij niet geldt en dat ik niets te zeggen heb in 't allerliefste tooneeltje, dat de schilder William Bouguereau zoo aardig heeft weergegeven. De groote zuster heeft zeker haar bedoeling met het achterhouden van den oranjeappel; misschien vindt zij het gevlei van de kleine deugniet zoo prettig, dat zij 't nog een poosje laat voortduren, maar men kan aan alles zien, dat zij op het punt is te bezwijken voor zooveel geflikflooi, en de gulzigheid der kleine weldra zal bevredigen.
Bouguereau weet uitstekend met zijn penseel zulke lieve, huiselijke tafereeltjes te vertolken. Hij weet beter dan een ander, ze even bevallig als sierlijk af te beelden. Er zijn wel velen, die over Bouguereau's manier van schilderen de schouders ophalen, er zelfs over spotten en zeggen dat hij poppetjes maakt van amandelpastei, aangelengd door rozenwater, en 't is misschien ook waar, dat zijn figuren wat al te mooi en te zoetsappig zijn, en vooral te afgewerkt; maar even zeker is 't ook, dat het een genot is er naar te zien, tegenwoordig, nu men de hoogste kunst vindt in vlekken en vegen, die meer aan een goed gebruikt palet dan aan een schilderij doen denken. Wat men trouwens van hem zeggen moge, Bouguereau blijft het genre, door hem eenmaal gekozen, trouw; terwijl de andere kunstenaren beweren, dat zij de natuur weergeven zooals zij is, terwijl zij haar veel leelijker maken, brengt hij slechts lieftallige droomen op het doek over en schildert alles veel fraaier dan het in werkelijkheid is. Vandaar komt het dat zijn bedelaressen er uitzien als verkleede vorstinnen.
Bouguereau, die zulk een hooge plaats inneemt in de tegenwoordige fransche schilderschool, is geboren in la Rochelle, den 30 Januari 1825. Aan de School der schoone kunsten gekomen in 1846, volgde hij den cursus van Pirot en behaalde in '48 den tweeden grooten prijs van Rome.
Twee jaar later overwon hij bij denzelfden wedstrijd en ontving den eersten prijs met den schilder Baudry. Het opgegeven onderwerp was ‘Zeubia aan den oever van den Araxis.’ In den salon van '49 zond hij voor 't eerst een schilderij in, getiteld: ‘De gelijkheid in den dood.’
In Italië wijdde hij zich aan de nauwgezette studie der oude meesters en der oude versieringen van Herculanum en Pompeï. Zijn ‘Idylle’, ingezonden in '53, en zijn schilderij van de ‘Begrafenis van de H. Cecilia’, in '55, bewezen dat de fransche school een meester meer telde.
Behalve de beroemde versiering van het hotel Bartholini en die van den schouwburg te Bordeaux, heeft Bouguereau een menigte belangrijke schilderijen vervaardigd. Wie de Parijzer wereldtentoonstelling in '78 bezocht, herinnert zich ongetwijfeld nog de prachtige religieuze schilderijen, door hem daar geëxposeerd.
In '79 maakte in het Salon zijn ‘Geboorte van Venus’, thans in het Musée du Luxembourg, grooten opgang. Hij schilderde groote stukken voor verscheidene kerken van Parijs, terwijl vele zijner schilderijen, door den Staat aangekocht, zich in provinciale musea bevinden, zooals die van Marseille, Bordeaux, Dyon enz.