miss Louise Kissam en huwde haar in weerwil van de vermaningen zijns vaders.
‘Waarvan zult ge toch leven?’ vroeg hem de commodore, die reeds millioenen bezat.
‘Van de negentien dollars, die ik per week verdien.’
‘William, ik heb u reeds gezegd, dat ge een dwaas zijt, en nooit iets anders zijn zult. Ik herhaal het u nu.’
En daar bleef het bij, zoowel met betrekking tot den vaderlijken zegen, als tot de huwelijksgift. Toen William eenige jaren later door aanhoudenden, ingespannen arbeid ziek werd en zich in de onmogelijkheid zag gebracht, langer een kantoorleven te leiden, schonk hij hem toch eene kleine hoeve met de woorden: ‘Ik zie wel dat ik de eenige in mijne familie ben, die tot iets anders in staat is dan den grond om te spitten.’
In 1848 gaf de ontdekking der goudvelden op de oevers van de Sacramento, aanleiding tot eene belangrijke emigratie. De compagnie der Zuidzee, in het bezit van den verkeersweg over Panama, bracht reizigers over van New-York naar San Francisco voor 600 dollars. Vanderbilt nu zag terstond in, dat er fortuin was te maken door eene concurrentie over Nicaragua, voor de helft van dien prijs, in het leven te roepen. Hij bedroog zich niet, zijne maatregelen waren spoedig genomen, en gedurende vele jaren bracht deze nieuwe lijn hem 5 millioen per jaar op.
In 1853 kwam het denkbeeld bij hem op om Europa te bezoeken en wat van zijn kolossaal vermogen te genieten. Hij was toen zeker een van de rijksten der Vereenigde Staten; zijne inkomsten waren niet minder dan die van koningen, zonder dat hij eene enkele van de lasten der koninklijke waardigheid had. Hij deed het schoonste jacht, dat nog ooit van stapel was geloopen, de ‘Northstar’, van 2000 tonnen inhoud, bouwen en uitrusten. Hij richtte het in als een drijvend paleis en scheepte zich met zijn gezin in, om achtereenvolgens Engeland, Frankrijk, Italië, Rusland en Turkije te bezoeken. Hij verbaasde Europa door zijne weelde, maar vergat toch zijne nederige afkomst niet. Te New-York aangekomen, wierp hij het anker uit tegenover de hoeve waar zijne moeder, die hij aanbad, zich had teruggetrokken. Op zijn bevel salueerde men de oude woning, waar zij zich ophield, met een-en-twintig kanonschoten. De eerste dag na zijne terugkomst werd geheel besteed om haar zijne reizen te verhalen.
De secessieoorlog stelde enkele trekken van zijn karakter in het licht. Men weet, welke ontsteltenis er veroorzaakt werd door de plotselinge verschijning in de wateren der Unie van het schip der geconfedereerden, den ‘Merrimac.’ Binnen korten tijd had dit gepantserde en met een ram gewapend vaartuig de kusten der Vereenigde Staten schoongeveegd, de oorlogsschepen in den grond borende, de koopvaarders opbrengende, totdat de aankomst van den ‘Monitor’ het noodzaakte zich te verschuilen in een inham van de James-river; maar men was beducht dat de ‘Merrimac’, die vlugger liep, de waakzaamheid zijner tegenpartij zou verschalken en er in slagen zou weer zee te kiezen. In deze omstandigheden werd Vanderbilt bij den president Lincoln ontboden, die hem om zijne medewerking verzocht.
‘Hoeveel zoudt ge vragen om den “Merrimac” tot werkeloosheid te dwingen of hem den weg te versperren?’
‘Mijne medewerking is niet te koop en ik ben er de man niet naar om mijn voordeel te doen met de rampen van mijn vaderland.’
Het onderhoud was slecht begonnen. De president was verwonderd en verlegen. Eindelijk verbrak de commodore het stilzwijgen:
‘Ik bezit een schip, dat, naar mijne meening, in staat is dezen zeeroover het hoofd te bieden. Geef mij de noodige bemanning, dan zal ik het bevel op mij nemen, en belast ik mij verder met de zaak. Ik stel slechts deze voorwaarde, dat ik volkomen meester van mijne bewegingen zal zijn, en in geen enkel opzicht van de admiraliteit zal afhangen.’
De president putte zich uit in dankbetuigingen. Zes-en-dertig uren later stoomde de ‘Vanderbilt,’ het snelstvarende en stevigste vaartuig van zijne vloot, dat hij volgens zijne eigen plannen van de kostbaarste materialen had doen bouwen, onder de toejuichingen van het garnizoen van fort Monroe, de James-river binnen. De commodore, toen zeven-en-zestig jaren oud, bestuurde het zelf, en gaf den officier, die bij hem aan boord kwam vragen, waarmede hij hem van dienst kon zijn, met zijne gewone heftigheid ten antwoord:
‘Nergens mede; houd u maar stil en laat mij begaan.’
En hij manoeuvreerde zoo uitstekend, dat de ‘Merrimac,’ ingesloten, zich niet durfde meten met zijn geduchten tegenstander en weldra genoodzaakt was zich over te geven.
Dit gevaar afgewend zijnde, gaf Vanderbilt aan een officier van de Marine het commando over en stelde het vaartuig ter beschikking van het gouvernement, totdat de oorlog zou geëindigd zijn, die hem, behalve zijne vrijwillige bijdragen, het leven van zijn meest geliefden zoon zou kosten. Toen de vrede gesloten was behield het gouvernement de ‘Vanderbilt’ en deed door het Congres een besluit nemen, waarbij den dank der natie aan den edelmoedigen gever werd uitgesproken. Vanderbilt ontving de commissie, afgezonden om hem een afschrift van het besluit over te brengen, zeer slecht. Hij vroeg haar, of een groot land zich op deze wijze behoorde te gedragen, en met welk recht het zich iets toeeigende, dat slechts ter leen was gegeven. Geheel uit het veld geslagen, verklaarde de commissie, dat er ongetwijfeld een misverstand in het spel moest zijn, en dat hem zijn schip zou worden teruggegeven.
‘Loop naar den duivel,’ hernam de verbitterde commodore ‘behoudt het, nu ge het toch eenmaal genomen hebt! Voor mij heeft het niets te beteekenen, ik houd schepen genoeg over.’
Hij sprak waarheid. Zijne vloot bestond toen uit meer dan honderd schepen, over alle zeeën verspreid.
De dood van zijn jongsten zoon, zijn lieveling, deed hem eindelijk meer aandacht wijden aan zijn oudsten, William, die zijne hoeve met beleid beheerde en tot welvaart begon te geraken. Hij sloeg hem met aandacht gade, evenwel zonder hem te