Kinderbegrafenis.
't Is maar een kind, och! zoo'n klein, klein kindje, nauwelijks een paar uur oud, en niet de oudste, niet de langverwachte, niet de eenige, o neen! Het gezin van Geurt den visscher was reeds vrij groot, er waren monden genoeg, die het door den vader zoo zuur verdiende stukje brood mede hielpen opeten. Men zou zeggen dat een kind minder nu juist geen ramp is voor het huishouden, en toch trekt de kleine stoet thans in diepe droefheid langs de natte straten van het visschersdorpje, toch ziet de voorbijganger met innig medegevoel het kleine, met bloemen versierde kistje na, toch drukt een jonge moeder vol angstige liefde en zorg haar eigen lieveling aan het hart.
Wat de begrafenis van het kinderlijkje hier zoo bitter treurig maakt, het is de omstandigheid dat het arme kind in het kleine kistje reeds bij de geboorte halve weeze was; eenige dagen te voren toch bereikte de treurmare het dorp, dat de visscherschuit van Geurt in een ontzettenden storm vergaan was. Zijn arme vrouw bracht, hevig geschrikt door den vreeselijken slag, een kind ter wereld, dat geen levensvatbaarheid bleek te bezitten.
Vreemden dragen het nu ter laatste rustplaats, een goede buurvrouw, een tante vergezellen de zusjes