Nu ‘barst ook haar zangster los,’ en hoewel zij niet kon verhinderen, dat met haar bundel gedichten ter zelfder tijd het niet gelijkende portret in ieders handen kwam, gaf zij haar verbolgen gemoed lucht door deze regelen:
‘Zie hier mijn sterflijk deel in houding en gelaat
Door Bruyninx teekenkunst getroffen naar het leven.
Wie 't onpartijdig oog op deeze beeldtnis slaat
Zal met mij, tot 's mans eer, daar van getuignis geeven.
Verwerp dan de eerste print, die mij en elk mishaagt,
Mijn' naam wel, maar geen' zweem van mijn gelijknis draagt.’
Nu kwamen de poppen aan het dansen. Joseph Marinkelle was een bekwaam schilder en de gelijkenis zijner portretten was doorgaans treffend. Hij vond zich diep gegriefd over deze vernedering. ‘Was hij voor deze keer al eens minder gelukkig geslaagd, dan had juffrouw van der Wilp de zaak op eene andere wijze kunnen behandelen,’ zoo sprak hij.
Vol verontwaardiging greep hij de pen op en deed een oprecht verhaal drukken, waarin hij zich bitter over het hem aangedane ongelijk beklaagde. ‘Zijn roem te durven verkleinen!’ Het was een nagel aan zijn doodkist, die spoedig daarna noodig werd.
Ten minste, de geschiedschrijver zegt: door deze zaak werd zijn dood verhaast. Hij stierf ongeveer 1776, dus zoowat vier jaar na de quaestie.
't Is eigenaardig om de portretten eens met elkaar te vergelijken, en dan valt de schaal zeer zeker over naar het tweede portret, door Saartje goedgekeurd. Over het al of niet gelijken kunnen we niet oordeelen, maar we kunnen zeer goed zien, dat D. Bruininx in dezen kunststrijd de eerepalm wegdraagt.
Bruininx heeft trouwens het weergeven van Saartjes beeltenis geheel anders opgevat dan Marinkelle.
Bruininx geeft de werkelijkheid. Marinkelle idealiseert.
Bij den eersten zien we de huiselijke dilettante, gezeten op een stoel Louis XV, en gehuld in haar zondagsche gewaad. Het laag uitgesneden puntlijf is aangevuld met den fijn baptist geplooiden doek. Een collier paarlen drukt zacht den welgevulden hals. Het intelligente gelaat wordt omlijst door het plooisel van de bevallig opgemaakte ‘Bonnet.’ Van het haar, naar achteren opgestreken, is dus niet veel te zien. Bij de breede armbanden, welke de polsen der onbekleed gelaten armen versieren, passen de ‘pendanten’ in de ooren. De rechterarm rust op een tafel, staande in een werkkamer, die met boeken overladen is, terwijl de hand de ganzenveder houdt; de linkerhand omvat een rol papier, waarop een gedicht is geschreven.
Waarlijk, het moet aangenaam zijn, zoo'n beschaafde, ontwikkelde vrouw te ontmoeten, en met haar over letterkunde en poëzie te spreken.
Marinkelle daarentegen heeft gemeend niet Sara Maria van der Wilp te moeten uitbeelden, maar haar muze.
Het laag uitgesneden puntlijf van een klassiek geplooid gewaad, zij het ook met 18e eeuwsch snit, stelt Saartje voor in een intiem toilet, een toilet zooals alleen chique bals en fijne partijen ons te zien geven, wanneer de dames gekleed zijn. De 55- à 56jarige leeftijd heeft der volle buste nog geen afbreuk gedaan. De collier paarlen verhoogt de malschheid van het vleesch. Op den achtergrond, een kast met boeken, en daarvoor hangt een breed zwaar gordijn, dat het clair-obscur om het portret verhoogt. In de hand houdt zij een beschreven blad papier.
De dichteresse dus, zichzelf bewust van het genie, dat in haar is gevaren. Een vrouwelijke Apollo in de lijst der 18e eeuw, toen alle poëzie dreigde proza te worden.
Half god, half mensch, maar een god met zulk alledaagsch en kruideniersachtig bijwerk, en een mensch zoo opgedirkt, dat we van de muze van Saartje ons oog afwenden, zeggende: 't is Saartje niet, en met welgevallen de beeltenis van D. Bruininx ter hand nemen en uitroepen: 't is Saartje wel!
A.J.S.v.R.