De Huisvriend. Jaargang 1892
(1892)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBaden en zwemmen in de geschiedenis.De volken der oudheid wisten het nut van het bad voor de gezondheid en reinheid beter en practischer te waardeeren, dan wij teedere telgen, in weerwil van alle geleerde theoriën, die in latere tijden van de duizendarmige wetenschap zijn uitgegaan. De zorg voor de gezondheid, hoewel ver achterstaande bij die van onzen tijd, kan in de grijze oudheid, wat de stedelijke badinrichtingen betreft, bogen op bewonderenswaardige maatregelen en instellingen, welke in vele opzichten ons thans nog als voorbeeld kunnen strekken. De waarheid, dat de geschiedenis zich als eene invloedrijke onderwijzeres laat kennen, wordt ook weer bevestigd door de historie der Badtechniek der verleden tijden. Het gebruik van baden reikt verder dan de geschiedenis; alle voorhistorische naties van het Oosten kenden voor de zorg der gezondheid slechts eenvoudige diaetetische middelen. Wijze wetgevers als Zoroaster, Mahomed en vooral Mozes gaven aan geregelde wasschingen van het lichaam een godsdienstige waarde, om die bij het volk sterker aan te bevelen en in aanzien te doen stijgen, en zoo kregen de baden, meestal door priester-artsen geleid, bij de Indianen, Egyptenaren, Persen, Assyriërs en Hebreeuwen spoedig het burgerrecht. Ook in Griekenland, bij de geharde Spartanen en Lacedemoniërs, werden besloten en zwembaden gebruikt. Een oud Grieksch schilderij, in het keizerlijk museum te Berlijn nog aanwezig, getuigt dat douches en stortbaden bij de Grieken bekend waren. Symbolisch zou het bad, zooals Homerus (Odys XV) zegt, elke smet en buitengewoon ziel- en gemoedslijden genezen. De aanraking van een doode, zelfs een bezoek in een woning waarin een lijk aanwezig was, maakte een bad noodzakelijk. Pasgeborenen doopte men in de rivier. Lezen en zwemmen werden op gelijke waarde geschat! Aangaande de inrichting der Grieksche badplaatsen geeft de geschiedenis ons weinig licht. Evenwel zijn wij met hare inrichting tamelijk wel bekend, | |
[pagina 135]
| |
dank zij de opgravingen van eenige steden, die in 79 na Christus, in de omgeving van Napels door de werking van den Vesuvius bedolven zijn. Pompeji bezat op 30,000 inwoners, twee badinrichtingen, wier zeer goed onderhouden en leerrijke ruïnen een zekere leiddraad zijn ter beoordeeling van alle Grieksche en Romeinsche badinrichtingen. De prachtige decoratiën, de schoone en rijke schilderstukken aan de wanden, stukadoorwerk en reliefs, de harmonische kleurschakeering in de badinrichtingen van Pompeji zijn te algemeen bekend, om hierover nog verder uit te weiden. Evenals in Griekenland, was ook in het oude Rome tot den tijd der Republiek het badwezen zeer primitief. Als volks- en zwembad voor de jeugd diende de gele Tiber in den omtrek van het Campus Martius. Toen deze echter door de groote onderaardsche afvoerkanalen allengs minder appetijtelijk werd tot baden, bouwde men een reusachtig bassin buiten de stadsmuren (het piscina publica) en voerde het water der riolen in een aquaduct dat 212 jaren vóór Chr., door den Censor Appius Claudius gesticht werd. Drie waterleidingen (Anio Vetus, Aqua Marcia en Tepula) in de 2de eeuw voor Chr. gebouwd, gaven den stoot tot de stichting van meerdere badinrichtingen. Intusschen had ook de Grieksche beschaving aan de Romeinsche huizen badkamers toegevoegd, welke in 't begin klein en onaanzienlijk, later al weelderiger gebouwd werden. Ik noem slechts de paleizen van keizer Augustus, Dominitianus en Nero. Het water werd met kostbare specerijen vermengd, de vrouwen van Nero zouden zich zelfs in ezellinnenmelk gebaad hebben. Gedurende zes eeuwen, zegt Plinius, had Rome geen anderen arts noodig dan ‘het bad.’ De derde ontwikkelingsphase der badinrichtingen trad in met het aanbreken van het morgenrood van Rome's gouden tijdperk onder keizer Angustus, welke van toen af den naam van Thermen (van het Grieksche thermos ‘warmte’) dragen, hoewel die steeds vereenigd waren met koudwaterbaden. Van dien tijd af werkte het oude devies ‘In balneis salus’ (heil alleen in het bad) invloedrijk en beduidend op de levensgeschiedenis der fiere Latijners. De zucht om door stichtingen van algemeen nut den roem van hun naam te bevestigen, liep als een gouden draad door de geschiedenis der Romeinen. Agrippa, schoonzoon van Augustus, stichtte 170 openbare badinrichtingen met zee- en rivierwater tot algemeen gebruik. Zij speelden een gewichtige rol in het dagelijksch leven. Men maakte athletische toeren, turnde, speelde, baadde en zwom, men vermaakte zich met dramatische scenes, wedrennen, ringspelen en gladiatorengevechten werden er gehouden; men at en dronk naar hartelust en velen brachten den geheelen dag, later zelfs ondanks een keizerlijk verbod, den nacht in deze antieke Casino's door. In de schaduw van prachtige lanen en bosschen was men beschut tegen de hitte der zon, voor geestrijke conversatie zorgden redenaars, dichters en philosophen. Zomer en winter stonden deze thermen open voor groot en klein, voor arm en rijk. De werkman kon zich op gelijken voet als de keizer, alle denkbare genoegens verschaffen. De thermen maakten de baden tot een waren hartstocht, daar elke Romein minstens eenmaal per dag een bad nam. Als de drie sterren des levens, golden in dien tijd ‘liefde, baden en wijn.’ In geen enkele dezer badinrichtingen was er verschil in klassen want met het afleggen der kleeding verviel ook het onderscheid in stand. De keizers zelve, vooral Hadrianus en Commodus zochten zich door het bezoek, bij het volk populair te maken, ook de edelen, hoewel zij t'huis badkamers hadden, verkozen de thermen als algemeene verzamelplaats; geen wonder dat deze op vreemdelingen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefenden. Agrippa opende de reeks dezer kolossale gebouwen in 24 vóór Chr: Zuilen van graniet met koperen kapiteelen droegen den koepel, die met verguld bronzen pannen gedekt was en het dak rustte op pilaren van verguld erts. Agrippa wijdde dit grootsche ‘den mensch onwaardig gebouw,’ na de voltooiïng aan de goden als ‘Pantheon.’ Zijn bad was het eerste in Rome met zweetbad en verwarmde lucht. In den tijd van Agrippa stichtte Nero zijne thermen met de grootste weelde, welke Martialis met geestdrift deed uitroepen: ‘Wie is slechter dan Nero en wat is schooner dan Nero's thermen!’ Elke volgende keizer stelde er roem in, nieuwe thermen aan te leggen, althans de reeds bestaande te verfraaien en te vergrooten; en altijd verrezen de nieuwe inrichtingen prachtiger en reusachtiger. Het parterre der Titusthermen, gedeeltelijk gesticht op de overblijfselen van Nero's ‘gouden huis,’ bevatte meer dan 100 bassins, welke door een reusachtig waterreservoir gevoed werden. Trajanus breidde deze thermen uit voor vrouwenbaden, welke door den architect Apollodorus werden gebouwd. In 216 na Chr. werden de thermen van den tyran Antonius Caracalla geopend, waarvan de ruïnen, van 124,000 vierkante meter oppervlakte, heden nog ieder in verrukking brengen. Het gewelf van een lauw waterbassin werd gedragen door granietzuilen van 14 meters hoogte. Het middenschip van de St. Stephanuskerk te Weenen zou tweemaal in deze zaal kunnen plaats nemen. De badinrichting van Caracalla vertoont in typischen vorm de doelmatigste indeeling en hare reusachtige grootheid is een waar labyrinth. Het bestaat uit drie hoofdafdeelingen van kolossale afmetingen: de buitenste met de ruimten voor het gymnasium, de galerijen, portalen en zalen voor geleerde voordrachten, academische voorlezingen en dispuutgezelschappen; het middelste met open plaatsen, wandelwegen, parken en alleën; het binnenste, de kern, met de eigenlijke badruimten in menigvuldige combinatien en verscheidenheid. Alle afdeelingen waren dubbel en altijd symmetrisch met de hoofdas. In alle Romeinsche thermen vinden wij de Grieksche gymnasia en Pompejaansche thermen terug, waar men naar welgevallen koude en warme baden kon gebruiken. De voornaamste afdeeling (frigidarium) was altijd bestemd voor koude baden (piscina, baptisterium) onder den blooten hemel; vervolgens het tepidarium (lauw | |
[pagina 136]
| |
waterbad) met eene hooggewelfde overdekte zaal; verder het caldarium (warm-waterbad) met een vlak overdekten koepel van een verbazende spankracht; eindelijk het laconicum (zweet- en dampbad). Voor massage bestond bovendien eene afzonderlijke afdeeling: frictorium. De afzonderlijke baden voor mannen en vrouwen hadden wanden van gepolijst marmer, deels aan het front van het gebouw, deels ook in nissen bij de warm waterbassins. Het toppunt van pracht en omvang bereikten de thermen van Diocletianus, die door 40,000 Christenen gebouwd en met stroomen Christenbloed ingewijd, in het jaar 302 geopend werden en de schoonste en weelderigste lustoorden waren, welke men zich denken kon. Basilieken, bibliotheken (onder welke de beroemde Ulpische bibliotheek door Trajanus gesticht), kunstkabinetten, waterwerken en tuinen; kortom alles wat het intellectueele deel der menschheid kon tot stand brengen, werd daar gevonden. Volgens Olympiodorus konden 3200 menschen daar te gelijk zwemmen, 2400 marmeren banken dienden tot rustplaatsen en 3000 besloten baden met wanden van albast waren daar aanwezig. Op de ruïnen van dit reusachtig gebouw op de plaats, waar heden de reiziger met het spoor Rome's klassieken bodem betreedt, ontstonden in 't verloop des tijds o.a. het Piazza de Termini, een Karthuizer klooster, de kerk St. Bernardo, de kerk St. Maria degli Angeli, een gevangenis, een school en een pauselijk korenmagazijn. Het zwembassin met koudwater had 1700 kub. meter inhoud, terwijl het grootste zwembassin van onzen tijd te Dortmund, ter nauwernood 300 k.m. inhoud bevat. Het 15e en laatste Therme, tevens het laatste heidensche prachtgebouw van het snel zinkende Rome, stichtte Constantijn 310 na Chr. Van de verkwistende in- en uitwendige inrichting dezer thermen kan men zich geen begrip vormen; alles wat Romeinsche architectuur in schoonheid, grootheid en verhevenheid van vorm en inhoud wist tot stand te brengen, alles wat de van Griekenland overgeërfde kunst in schilder- en beeldhouwwerk kon vereenigen, alles wat de werkplaatsen der ertssmelterijen konden vervaardigen werd daar ter verhooging der aesthetiek bijeengebracht. Beeldhouwwerken, als de groepen van Laocoon, Flora, Hercules, de Farnesische stier en de marmeren kolossen der Diosekuren; schilderstukken, als de zoogenaamde Aldobrandinische bruiloft of de apotheose van Titus; mozaïken uit den vloer der Caracallathermen, zijn heden nog paarlen onzer verzamelingen, die wij aan de Romeinsche thermen te danken hebben. De beroemdste marmerrotsen van het binnen- en buitenland werden gezocht om het meest vaste steenmateriaal te leveren. De Romeinsche gewelven in de Thermen waren de typen van bouwkunst; de koepelwijdte van het vroegere zweetbad van Caracalla (35 m.) of van het Pantheon (44 m.) kan slechts met die van de St. Pieterkerk te Rome (42 m.) worden vergeleken. Nog voor weinige eeuwen dienden de ruïnen der thermen als eene voorname leerschool voor architecten. De wereldstad bezat in den tijd van Constantijn 14 waterleidingen, 15 thermen, 836 volksbadplaatsen, 1352 waterbassins. Elken dag werden aan de thermen 750 millioen liter water aangevoerd! Deze getallen zijn wel een bewijs van de uitstekende voorzorgen der Romeinen voor sanitaire maatregelen. Het baden was echter niet alleen een hartstocht der wereldstad, want in alle landen en provinciën onder de heerschappij van Rome werd het eerst gezorgd voor goed water, hetgeen zoowel de aanleg van thermen en badinrichtingen als de talrijke overblijfselen en schriftelijke overleveringen bewijzen. Zelfs in de logementen en herbergen aan de Romeinsche publieke wegen kon de reiziger zich in comfortabele badkamers verkwikken. Baden en zwembassins behoorden tot de weelde van elke villa; schoone overblijfselen bleven voorde geschiedenis gespaard, uit de villa's der keizers bij Albano, van Hadrianus aan den Tiber (Tivoli) en Cicero bezat aan de haven van Astura uitgebreide zeebaden. Plaatsen met minerale wateren bestempelden de Romeinen gaarne met den naam van ‘Aquae,’ b.v. Aquae Calidae (Vichy), Aq Sextiae (Aix) Aq Graniae (Aken) Aq Mattiacae (Wiesbaden). Aq Aureliae (Baden-Baden) het oudste geneeskundig bad in Duitschland. Het aantal der geneeskundige baden bedroeg in het Romeinsche rijk ongeveer 80. Bovenaan stond het weelde- en modebad Bajae aan de golf van Napels, dat schier alle keizers binnen zijne muren zag. De door Agrippa gebouwde thermen en zwavelbaden (Aquae Albulae), tusschen Rome en Tivoli gelegen, moeten met een zeldzame pracht zijn aangelegd. Behalve de genoemde, werden in de oude tijden de volgende badplaatsen zeer bezocht: Nimes, met rivier- en warmwaterbaden, de Aurilianusthermen in Parijs, waarvan de overblijfselen nog bij het hotel Cluny aanwezig zijn, verder in Duitschland Trier, Andernach, Badenweiler. Alle ruïnen Van deze badinrichtingen, evenals die van vele baden bij de villa's in den Elzas, aan den Rijn (Wasserliesch Allens), aan den Donau (Petronell,) zelfs op het eiland Wight bij Brading (in 1879 ontdekt) bewijzen dat de hoofdlijnen en constructien der badinrichtingen van het warme Italie zijn terug te vinden in het koudere Germanie en Britannie. Nog eenige woorden over het verval van Rome en hare sanitaire instellingen. De vooruitgang en beschaving zijn onafhankelijk van den bloei of achteruitgang van een volk; wij zien dat wederom bevestigd in Rome en Griekenland, waar de aan verkwisting en zingenot grenzende weelde juist samen viel met de periode van achteruitgang en verval. Het eene doel der thermen, namelijk de ontwikkeling voor kunst en smaak, was vervuld, echter geenszins het hygiënische. In Rome werkten vier oorzaken samen tot ondergang der thermen, hoewel de op moreele en gezonde grondslagen gestichte zwem- en badplaatsen langer bleven bestaan. De eerste oorzaak was de toomelooze ongebondenheid die in de baden werd geduld, waar vermaken, werkeloosheid en zingenot, vanaf Nero's tijd, het hygiënische doel verdrongen, zoodat zelfs elk verbod | |
[pagina 137]
| |
van het gelijktijdig baden der beide geslachten vruchteloos bleef. Heerschers en volk, staten en steden verarmden meer en meer en de hooge kosten voor onderhoud der thermen waren niet langer te dragen. De tweede oorzaak was de verplaatsing der residentie van Rome naar Byzantium in 330 door Constantijn, welke een verbazende ontvolking der stad ten gevolge had. De derde oorzaak was de strijd van de Christenleeraars tegen alle buitensporigheden. Door de heilige Augustinus en Hieronimus 400 (na Chr.) werd het bezoek der thermen geheel verboden. Het 4e tijdperk eindelijk trad in met de stormen der volksverhuizing, de belegering van Rome door dappere Germaansche stammen, de plundering en verwoesting der stad door de Vandalen en Longobarden. Na de verovering door de Westgothen onder koning Alarik in het jaar 410, telde Rome, dat eens 2 millioen zielen binnen hare muren vereenigde, nauwelijks 50,000. De Titus- en Trajanusthermen waren bij het begin der 5e eeuw buiten gebruik gesteld en toen Rome door Witiges, andere koning der Oostgothen, belegerd werd in het jaar 537, was ook over de thermen het doodvonnis geveld. Witiges liet, om den toevoer van water af te snijden, alle aquaducten vernielen en de Byzantijnsche veldheer Belisarius zag zich genoodzaakt de nu droog geworden mondingen dicht te metselen, om daardoor het binnendringen der vijanden langs de waterkanalen in de stad te beletten. De overige baden werden nu bij gebrek aan water gesloten. Het bouwmateriaal werd voor kerken en andere gebouwen gebruikt, het marmer kwam in de kalkovens en de reusachtige muren werden in puin herschapen. Het Aqua Virgo, dat nu nog vloeit, bleef, ten gevolge van haren langen onderaardschen aanleg, voor de verwoesting gespaard. Heden staat het altaar van den Heiligen Petrus, in het klooster van St. Pietro in Vinculis, nog op de thermen van Titus den verwoester van Jerusalem. Een badzaal van de thermen van Diocletianus is nu het middenschip van eene Karthuizer kerk. In schrille tegenstelling met het thermen-opschrift ‘Salu britati’, (heilzaam voor de gezondheid) leest men nu het ‘Memento mori.’ Antieke badkuipen werden in sommige kerken als doopvonten en reliquienkasten gebruikt, prachtig gepolijste badstoelen als bisschopszetels. ‘Sic tempora mutantur!’ In den tijd na den ondergang van de Romeinsche weelde, wekken de badplaatsen van het Byzantijnsch en Grieksch keizerrijk belangstelling. Ook zij werden met de geroofde schatten van Rome door de Romeinen zelve naar Byzantium overgebracht. Het lag in Constantijn's plannen op deze heuvelenstad een tweede Rome te doen verrijzen, en hij had daarom in alle haast thermen laten oprichten, die gevoed werden door reusachtige aquaducten en waterreservoirs. De opvolgende keizers, voornamelijk Valentianus, Theodosius en Justinianus verrijkten niet alleen Constantinopel met thermen, volksbaden en waterleidingen, maar ook de provinciesteden. Door de vermeerdering der badplaatsen in de keizersstad, had men ook een verbazend aantal groote waterreservoirs noodig. Een er van rustte op 672 zuilen en had drie verdiepingen. Een andere kon 196,000 kubieke meters water bevatten. Na den val van het Byzantijnsche rijk in 1453, maakten zich de Turken met ijver meester van de Romeinsche baden en behielden tot nu toe hunne inrichting met alle verfijnde toevoegsels. Het is daarom dat Romeinsche baden hetzelfde beteekent als Oostersche baden. Het verhaal van een Arabischen schrijver, als zou in het jaar 640 de veldheer van den Kalif Omar gedurende 6 maanden de 4000 badplaatsen van Alexandrie verwarmd hebben met de boeken van het verwoeste Serapeum, is sedert lang eene fabel gebleken; het geeft overigens een denkbeeld van den rijkdom in badinrichtingen van deze wereldstad. Bij den aanvang der 8ste eeuw bloeiden opnieuw de geneeskundige wetenschappen bij de Arabieren, en het geregeld baden kwam in het door de Saracenen verwoeste Spanje weer in de mode. De meer beroemde dan doelmatige koud- en zweetbadinrichting van het Moorsche Alhambra in Granada, werd in 1231 gebouwd. In het jaar 1457 richtte Mathias Corvinus in Ofen het tegenwoordige Raitsenbad, met groote Oostersche pracht en geheel in navolging der oudheid op; hierop volgden onder de heerschappij der Muzelmannen in Hongarije (1541-1686) meer dergelijke prachtige inrichtingen, die nog in ruïnes herkenbaar zijn. Het middeleeuwsche badwezen verschilde geheel van dat der Ouden door de eenvoudige inrichting; evenzoo was het met alle openbare gezondheidsmaatregelen gesteld. Een gewoon houten badkamertje, in het oud-Duitsch ‘Stube’ genaamd, behoorde in het tijdperk der Karolingers tot een noodzakelijk deel van de bezitting van eenen grondeigenaar. Pepijn en Karel den Groote hadden de gewoonte met Paschen met een talrijk gevolg de zwavelbaden in Aken te gebruiken. In volgende eeuwen, toen de woningen zonder eenige techniek en zeer primitief werden gebouwd, en men toen overtuigd was van den slechten hygiënischen toestand in die enge, onzuivere steden, kwam men er langzamerhand toe, badgelegenheden te openen, het eerst in de kloosters, waar baden als voorbereiding van hooge feestdagen moesten genomen worden, later in de trotsche ridderburchten, doch slechts in enge donkere ‘Kemenaten’ (kamers). In den Wartburg bij Eisenach is nu nog eene kleine badgelegenheid te zien uit de 13e eeuw. Zij bevat ook eene galerij vanwaar de vrouwen en jonkvrouwen - volgens de in toenmalige ridder- en heldengedichten beschreven gewoonte - den badenden riddergast met bloemen en rozenbladen bestrooiden. De behoefte aan baden bestond voornamelijk in den tijd der kruistochten, toen niet alleen de hartstocht van baden, maar ook allerlei afschuwelijke ziekten, van het oosten naar het westen werden overgeplant. In alle groote en kleine steden werden van overheidswege badhuizen opgericht met koude, warme | |
[pagina 138]
| |
en zelfs zweetbaden, waar ieder zonder onderscheid van stand, baden gebruikte, gekopt en adergelaten werd. Zonder vooraf een bad te hebben genomen, kon niemand tot ridder worden geslagen of in eene orde worden opgenomen. Bij feesten schonk men het volk vrije baden. De gewone badtijden waren de Zaterdagavonden, wanneer de badleerlingen met bekken en klepel door de straten liepen om ieder tot baden uit te noodigen. De arbeiders ontvingen dan badgeld, hetwelk in de 15e eeuw hetzelfde beteekende als nu ons drinkgeld. De hier en daar nog bestaande gewoonte om den werkman Zaterdag avond een uur vroeger vrij te geven neemt nog haar oorsprong uit de middeleeuwsche badgebruiken. Het waren zeker lofwaardige zeden in dit tijdperk, dat des Donderdags het bad vrij bleef voor schoolkinderen, welke gewoonte nog tot in de 16e eeuw voortduurde, benevens de zoogenaamde ‘vrije of zielenbaden’ (Balnea animarum) voor de armen, die bestonden in milddadige stichtingen in de hospitalen en kloosters. Mathilda, de gemalin van keizer Hendrik I, hielp elke week eenmaal het bad bereiden voor armen en reizigers. In de 15e eeuw kwamen de damp- en zweetbaden der oude slavenvolken weer in zwang, welker inrichting aan het komische grensde; de zweetbaden waren eenvoudig sterk verhitte kamers, de dampbaden bestonden uit tobben met water gevuld, waarin gloeïende steenen werden geworpen. Met wilgenteenen, welke meermalen als uithangbord van deze badinrichtingen dienden, werd meestal door meisjes of vrouwen de huid der badgasten flink geschrobt. Helbling, een Oostenrijks dichter in de 13e eeuw, schildert vrij sarcastisch de aanwending dezer zweetbaden. Allengs verminderde nu het gebruik der baden. Haar aantal was o.a. in Weenen van af het eind der 13e tot het begin der 18e eeuw, ondanks de vergrooting der keizersstad, van 29 tot 7 geslonken. Met het kwijnen der stedelijke badinrichtingen kwamen in de 16e eeuw de geneeskundige baden - zuurbronnen genaamd - in de mode, welke, vooral door zoogenaamde ‘badtochten’ begunstigd, haren weg namen naar Baden, Schwalbach, Gastein, Karlsbad en Wildbad. Druk werden de baden in Zwitserland bezocht waar Ulrich van Huten meermalen de gast was. In Schwalbach zou de vorst August van Saksen in 1584 met 160 bedienden en 200 paarden verblijf hebben gehouden. De bedorven zeden der stedelijke badinrichtingen werden ook naar de geneeskundige baden overgebracht. De Italiaansche schrijver Poggio weet uit eigene waarneming de zinnelijke en onmatige levenswijze der groote schaar zieke (?) en gezonde badgasten te verhalen. Daar deze ‘zuurbronnen’ goede renten afwierpen, werden er steeds nieuwe ontdekt en bijna elke landeigenaar schiep een ‘Gezondheidsoord;’ over de chemische of physische eigenschap van het water bekommerde men zich weinig en liet de genezing veelal over aan de ‘brongeesten.’ Gedurende langen tijd waren baden voor volksgebruik verdwenen, om eerst in onze veelbeteekenende eeuw weer op prijs te worden gesteld. Eeuwen lang had men zich beholpen met badkuipen en zeer primitief ingerichte zweetbaden, toen Vincentius Prietznitz met zijn nieuwe methode van natuurgeneeswijze optrad en in 1830 de eerste koudwaterinrichting vestigde op den Gravenberg in Silezie. Spoedig kreeg het Russische dampbad, dat reeds bij de oude Slavenvolken in gebruik was, weder de overhand. Tot deze behooren de dampbaden, welke nog heden in alle garnizoensplaatsen van Zweden en Noorwegen in gebruik zijn. De legers van Napoleon brachten ze naar het zuiden van Rusland en spoedig vonden de ‘Russische baden’ haren weg naar het westen van Europa. Ter nauwernood had dit dampbad het burgerrecht verkregen, of het vond een sterke concurrent in het ‘Romeinsche bad’, welke het eerste meer en meer tracht te verdringen. Gedurende de middeleeuwen tot nu toe, bleef het Oud-Romeinsche badwezen bestaan in het Oosten. Evenals bij de oude Hebreeuwen, is ook daar herhaald baden overeenkomstig het gebod van den Koran, zoowel voor mannen als voor vrouwen, een godsdienstige plicht. Zij bestaat nu zonder eenige verandering in de Moorsche baden van Noord-Afrika (Algiers, Tunis) - zelfs de Romeinsche massage ontbreekt niet, zij zijn echter klein en onaanzienlijk, en de rijke inrichtingen zijn voor Europeanen ontoegankelijk. De baden in Turkijë, Egypte en Hindostan toonen nog de meest geraffineerde zinnelijkheid en massage is er een zaak van gewicht. De Engelschen erkenden bij de laatste veldtochten de sanitaire waarde der Romeinsch-Turksche baden en plantten die naar Albion over. Dokter Richard Barther stichtte in 1856 het eerste Romeinsche bad op de St. Anna's heuvel bij Cork in Ierland. De grootste Romeinsche baden bezitten Weenen, Ofen, Londen Parijs en Dresden. Het eerste in Duitschland werd door dr. Luther in Rudersdorf bij Wittenberg gesticht. Eerst in de laatste dertig jaren verspreidden zich over de voornaamste steden van Europa, groote en doelmatige inrichtingen voor zomer en winterbaden, welke, op zuiver hygiënische grondslagen gesticht, er aanspraak op kunnen maken de volksgezondheid te bevorderen. De Romeinsche, Russische en dampbaden worden als luxe-artikel en toegift aangemerkt. In dit opzicht sluit de moderne tijd zich geheel aan bij de oude tijden, terwijl het begin en einde der middeleeuwen een onbegrijpelijken weerzin tegen watergymnastiek toonden, welke het oude Rome als het eerste en meest essentieele nummer van het thermenprogram beschouwde. Zoo werd in 1633 in Duitschland aan de schoolknapen op strenge straf het zwemmen verboden, er werd herhaaldelijk tegen gepreekt en kort voor den zevenjarigen oorlog werd het baden der kinderen met de roede gestraft. Zelfs artsen ontzagen zich niet het schandelijk te noemen aan de visschen eene kunst te willen afzien, waarvoor de natuur den bouw van het menschelijk lichaam niet bestemd had! | |
[pagina 139]
| |
Wij meenen te hebben aangetoond, dat de klassieke Oudheid in vele opzichten de middeleeuwen ver overtrof wat de zorg aangaat der huidkultuur en lichaamsverpleging. Zeer veel kunnen wij uit de stichtingen der ouden in ons voordeel aanwenden, als we slechts het spreekwoord in 't oog houden: ‘Onderzoek alle dingen en behoud het goede.’ -Ga naar voetnoot*) |
|