poosje althans zou Ostende hare ziekte wel genezen. De kinderen konden tevens de zeelucht genieten en Van Tuil was ook dikwijls verontrustend somber, meende zijne vrouw bij het bespreken dier zaak, na hare bestelling van de noodige élegante toiletten voor de badplaats!
Zij zouden drie maanden wegblijven en natuurlijk werden gedurende dien tijd mevrouw Vermeer's werkzaamheden gestaakt.
Zoowel Van Tuil als zij waren dien avond wonderlijk stil geweest, toen de eerste het plan besproken en den dag van vertrek genoemd had. Toen die dag aanbrak, had hij haar naar huis gebracht en bij het afscheidnemen een pakje met uitgezochte boekwerken overhandigd.
Hij had er schertsend bijgevoegd: ‘Ik ben bang dat ge u 's avonds zult vervelen.’
Nog voordat zij hem had kunnen bedanken, was hij met een hartelijken handdruk en een: ‘Tot weerziens, moedig kind!’ haastig vertrokken.
De drie maanden schenen Lize Vermeer als jaren toe. Misschien kwamen zij haar zoo lang voor, omdat zij de stemmen, die zich in haar gemoedsleven verhieven, niet meer tot zwijgen kon brengen.
Onnoodig en onmogelijk tevens was het haar zich te verhelen dat Van Tuil ongelukkig was en zij door een dieper gevoel dan van medelijden zich tot hem voelde getrokken.
Zij ontstelde bij die ontdekking!
Was zij dan zoo diep gezonken dat zij een getrouwd man liefhad? En nog grooter werd haar angst, toen zij al de stille bewijzen van toewijding van zijn kant naging! Wie voorzag haar toch telkens weer van bloemen, zoodat zij steeds door de geuren er van aan hem herinnerd werd?
Wie koos de boeken uit die af en toe bezorgd werden aan haar adres?
Van waar kwamen de bezendingen speelgoed op St. Nikolaas of verjaringsfeesten voor de kinderen? Was het niet Van Tuil, die haar, ook zonder dat zij hem dorst danken, al die kleine verrassingen met zooveel kieschheid bereidde?
Hoe was ze zelfs laatst ontsteld, toen hij haar vroeg de inrichting harer woning eens te komen zien om misschien wat bij te kunnen dragen tot verfraaiïng!
Zij had daarop gezwegen.
En nu?
Niettegenstaande het verrijzen van al die innerlijke waarschuwingen, verlangde zij naar hem en beefde tegelijk terug voor dat weerzien.
Zoo hij eens even als zij tot de erkenning was gekomen van hunne dwaling?
Hij was zoo gedécideerd, zoo edel, zoo verstandig!
Zoodra hij zoo iets ontdekt had zou hij haar zeker mijden.
Ja, zeker, dat zou hij doen!
Het kwam er nu slechts op aan dat zij haar gevoelens niet toonde. En dat zou zij natuurlijk niet doen. Zij werd boos op zichzelve nu ze voelde dat haar dat nog strijd zou kosten. Hoe fier had zij zich niet menigmaal betoond en hoe zwak voelde zij zich nu!
Er is niets dat zoo de krachten sloopt, als inwendige strijd! Raadsels op te lossen, waartoe ons de noodige gegevens ontbreken! Banden te verscheuren, die niet knellen maar ons zacht gevangen houden! Verhoudingen tot een eind te brengen over den aard waarvan, wij zelven slechts kunnen oordeelen, verhoudingen, die meer of minder gevaarlijk zijn door het persoonlijk aandeel dat wij er in hebben!
Hoe tobde mevrouw Vermeer zich met al die vragen af!...
De Van Tuil's waren ongeveer twee maanden weg, toen mevrouw Vermeer reeds vijf nachten had gewaakt bij hare Annie!
De kleine had roodvonk in hevigen graad. Het briefje ‘Besmettelijke ziekte’ hield ieder verre.
Zij voelde zich o, zoo alleen in deze groote, groote wereld! En daarbij - het was alsof zelfs het gebed haar in den laatsten tijd geen troost meer gaf.
Kon het zijn dat er iets in haar leven was gekomen dat haar den toegang tot God versperde? Daar lag de kleine, wel rustig maar met hoogrood gekleurde wangetjes! De dokter had nog steeds de grootste rust en voorzichtigheid aanbevolen.
Beneden hoorde zij de oude meid zachtjes heen en weer loopen en in de kamer zelve was het getik der klok het eenige wat haar oor trof!
In haar binnenste stormde het!
Ook deze beproeving nog!... Kon zij maar eens iemand haar nood klagen! Hoe zou het haar hart verlichten!
Daar wordt zachtjes gebeld. Zij hoort eene mannenstem en tegelijk doet een vlugge tred op de trap haar opspringen. Al het bloed dringt haar naar het hart! Het dreigt te bersten, zoo bonst het!
De deur vliegt open!
‘Van Tuil, gij hier!’
‘Mijn eenige Lize!’
Het volgend oogenblik ligt zij in zijn armen.
Zij lacht - zij schreit - zij denkt niet meer! Zij weet alleen dat zoo straks alles donker en ledig was en zij nu haar gansche wereld omvat houdt. Die welluidende, mannelijke stem dringt als muziek in haar oor!...
‘Moeder! Annie wil drinken!’ roept het zwakke stemmetje ginds uit het bedje.
Van Tuil schrikt van de akelige bleekheid die haar gelaat bedekt als zij zich van hem losmaakt en naar de kleine gaat.
Zij blijven beiden voor het bedje staan, doch het duurt eene poos eer Van Tuil met gedempte stem eenige vragen doet en zij tevens hoort waarom hij zoo onverwachts terug kwam.
Een telegram had hem voor zaken teruggeroepen, en deze afgedaan zijnde had hij zich naar hare woning begeven om te zien hoe zij het maakte. Hij begreep niet hoe hij het zoolang zonder haar had uitgehouden! Hoe was hij ontsteld toen hij het briefje voor de deur las!
Morgen vertrok hij weer, maar nog slechts ééne maand en hij hoopte dat dan alles weder in orde zou zijn en de arbeid hervat kon worden!
Hij zou, vóórdat hij vertrok, nog even komen om naar het kind te zien.
Liefkoozend streek hij de kleine hand op het dek, maar de zieke wilde er niets van weten en keek