De uitvinder.
Het fraaie schilderij van den hongaarschen kunstenaar E. Novak heeft bijna een tragischen grondtoon. Het vertoont ons een van die ongelukkigen, die, vervuld van gloeiende eerzucht, hun betrekking, hun kunst, hun handwerk verwaarloozen om phantastische uitvindingen te doen, waarvan zij hopen, dat deze hen met één slag beroemd en rijk zullen maken; met al hun krachten vervolgen zij hun doel, waarvan zij het onuitvoerbare niet inzien.
De schilder brengt ons in de werkkamer van zulk een uitvinder; - daar zit hij, omringd van zonderlinge instrumenten of vreemdsoortig werkende machines. Hoevele dagen en nachten van onvermoeide studie en inspanning heeft hij aan deze hersenschimmen reeds verkwist?
Zie hem daar voor zijn werktafel zitten, mager, uitgeteerd, met holle oogen, in elkander gedoken, alles om zich heen vergetend voor zijn werk. De ongelukkige man is bezig een vliegmachine te vervaardigen; theoretisch is alles klaar, alles afgepast, alles komt uit, maar de practijk moet nu bewijzen of zij werken kan.
Den schilder gelukte het buitengewoon den ingespannen ijver, den angst, de spanning van den ongelukkigen uitvinder vol waarheid weer te geven.