zich los, buigzaam als een slang; in de worsteling vielen haar lokken los, verstrooiden de parelen van haar halsketen zich over den vloer, haar kleederen scheurden.
‘Ik gil, ik roep den koning,’ dreigde zij, ‘'t is mijn schuld niet als een woesteling mij aanvalt.’
‘En ik zal mij verdedigen met te zeggen dat ik mijn eigen vrouw terug wil hebben, mijn vrouw.’
Daar werd het scherm van de binnendeur teruggeslagen en een edelvrouw trad binnen.
Het was de gravin van Rochford, de weduwe van Anna Boleyn's broeder; dezelfde die, blind van dwaze jaloezie, haar man, den rijkst begaafde van zijn land, dichter en staatsman, door haar getuigenis naar het schavot had gezonden en die, gefolterd door berouw, thans dag en nacht haar misdaad beweende.
Zij was een der eerste hofdames der nieuwe koningin; in plaats van deel te nemen aan de vermaken van het hof, trok zij zich, wanneer haar ambt haar tot niets anders verplichtte, in het bidvertrek terug en pleegde daar stille boete voor haar ontzettende schuld.
Daar hoorde zij het nu eens zachter, dan luider spreken in de kamer der koningin; zij onderscheidde een mannenstem en eindelijk het angstig roepen harer meesteres.
‘Rochford,’ riep Katharina, en met geweld zich van Derham losrukkend, wierp zij zich om den hals der gravin, ‘red mij, die man wil mijn verderf!’
‘Wie hij, uw secretaris?’
‘Haar echtgenoot!’
‘Hij liegt, hij liegt!’ snikte Katharina.
‘Verwijder u! De kamervrouwen verlangen toegang, ga hier langs, die kamer door. Verberg u in het bidvertrek, daar kom ik bij u.’
De besliste toon van lady Rochford, de gebiedende blik van haar groote, door tranen en nachtwaken zwart omkringde oogen, boezemden Derham ontzag in; hij voelde dat hij weer het spel verloren had, dat vlucht alleen hem kon redden, en op het statige gebaar der gravin, die hem den uitgang wees, sloop hij weg.
‘O Rochford,’ snikte de koningin angstig, ‘ik zweer u bij God en bij al Zijn Heiligen dat hij zich hier heeft binnengedrongen, buiten mijn wil! Maak ook mij niet ongelukkig, verraad mij niet, zooals eenmaal mijn rampzalige nicht!’
Een rilling doorvoer de gravin; die bede en die herinnering troffen haar in 't diepst van haar hart, zij scheurden de altijd open wond vaneen.
‘Wees gerust, mylady!’ antwoordde zij, ‘mijn misdaad heeft mij te veel gekost dan dat ik haar herhalen zou, en hij, dien ik mede verdierf, is dood door mijn schuld. Ik zal u redden, zooveel ik kan!’
Zij bracht haar in haar slaapkamer en ging de kamervrouwen de deur opendoen; terwijl zij dezen heftig haar achteloosheid verweet, gaf zij de koningin gelegenheid een weinig tot zich zelf te komen.
Dien nacht ontving lady Rochford, de volledige bekentenis van Katharina's treurige geheimen.
‘Wat moet ik doen, wat moet ik doen, Rochford?’ smeekte het arme, radelooze schepsel, ‘waar zal ik veilig zijn voor dien ruwen, hartstochtelijken man? O, gij weet nu alles, beschaam mijn vertrouwen toch niet!’
Ten tweeden male boog de lady bij dit bewijs van mistrouwen haar schuldig hoofd en bekende zich zelf dat zij dit verwijt verdiende.
‘Hadt gij mij eerder vertrouwd!’ sprak zij; ‘die man had nooit aan het hof moeten komen; gij en de hertogin-weduwe hebt, door uw zwakheid, de eerste mazen geknoopt van een net, waarin gij u zelf zult verwarren, totdat er geen uitkomen meer aan zal wezen.’
‘Wat had ik dan moeten doen?’ vroeg Kate met een hulpelooze uitdrukking in de oogen.
‘Hem betalen met de eenige munt, die hij verdient, uw verachting. Hij heeft den angst van u en uw grootmoeder gezien en dat maakte hem sterk; gij hadt niet moeten vergeten dat gij koningin waart, - 't is waar,’ voegde zij er met bitteren lach bij - ‘sedert men koninginnen voor de rechtbanken en naar het schavot sleept, rekenen zij niet meer voor hetgeen zij vroeger waren - en zij, die een kroon dragen, ontleenen aan haar geen kracht en onschendbaarheid meer. Maar 't doet er niet toe! Gij hadt hem moeten laten lasteren of hem beschuldigen bij den koning.’
‘De koning zou alles weten?’
‘Zoolang gij niet vreest, zijt gij onschuldig; hij had naar bewijzen voor zijn bewering moeten zoeken - nu echter geeft gij hem het beste bewijs in handen: zijn tegenwoordigheid in uw omgeving.’
Kate huiverde.
‘Gij hebt gelijk, vrees ik, Rochford! maar wat moeten wij doen? Hij vreest niets, zelfs niet den dood.’
‘En hij heeft u lief?’
‘Dat zegt hij, op zijn wijze!’
‘Ik weet het, zelfzuchtig, hartstochtelijk, dwaas, zooals zoovelen, den geliefde tot verderf!’
En zij dacht aan zich zelf, hoe haar liefde voor haar echtgenoot haar tot misdaad had vervoerd.
‘Gij moet een verdediger hebben, die alles weet en hem op een afstand houdt, maar hij moet bescheiden zijn, dapper en trouw. Durft gij geen uwer broeders of zwagers in uw vertrouwen nemen?’
‘O neen!’ riep zij angstig uit.
‘Weet ge niemand?’
Een glimlach verhelderde haar trekken.
‘Ja, ik weet iemand, die trouw is als goud, die alles voor mij over heeft en dapper is als zijn degen. Mijn neef Thomas Culpepper.’
Lady Rochford glimlachte even.
‘Kent gij hem zoo goed?’
‘Ja,’ antwoordde de koningin, en als een droevig visioen verscheen voor haar oogen het gelukkige, kalme, vredige leven, dat haar in Holyngbourne had gewacht, waar zij geen Derham zou gevreesd hebben, veilig als zij zich wist door de liefdevolle bescherming van een echtgenoot als Thomas.
‘Laat hem dan vragen, in het huis des konings te worden opgenomen! Hij moet Derham spreken en hem stilzwijgen opleggen.’
Katharina herademde, de gedachte aan Thomas stemde haar geruster.
‘Schrijf hem, lieve Rochford,’ sprak zij, ‘ik kan niet meer, ik ben zoo moede. Zend dadelijk een uwer bedienden naar hem, laat hem vragen om die betrekking, voor het overige zal ik zorgen.’
Zij reikte haar de hand, waarop lady Rochford