volgende oogenblik staan er op het tafeltje een dozijn kopjes en een gevulde melkkan. Is de verbazing van het publiek nu reeds groot, die verbazing stijgt straks ten top, wanneer de Oosterling de beide bovengenoemde dekseltjes van de vazen afneemt, die nu de een met dampende koffie, de ander met klontjes broodsuiker gevuld blijken. Ben Ibrahim zet het servies op den vloer van het tooneel en begint, op Oostersche manier neerhurkend, de kopjes te vullen, die daarna door een bediende als een welkome verversching aan het publiek gepresenteerd worden. Iedereen steekt er begeerig de hand naar uit, als de toovenaar plotseling droogjes opmerkt: ‘Ik ben anders een heel zindelijke kok, maar, geachte dames! er is mij dezen keer een klein ongeluk overkomen....’ Verder brengt hij het niet, want heel het aanwezige damespubliek valt hem met een uitroep van schrik en ontsteltenis in de rede, daar hij uit de zoo pas gevulde koffiekan een.... levend Guineesch biggetje te voorschijn haalt, dat op zijn kommando weer dadelijk spoorloos in de lucht verdwijnt. Algemeene verbazing, zich openbarend in een daverend applaudissement.
Nu volgt: ‘De mand van den Indischen Magiër.’ Voor de uitvoering van dezen toer wendt Ben Ibrahim zich tot het aanwezige publiek met de woorden: ‘Zou misschien een der hier tegenwoordige moeders wel zoo vriendelijk willen zijn, mij een kind toe te vertrouwen? Ik heb het maar enkele minuten noodig om.... het dood te steken!’
Natuurlijk is er geene enkele zóó ontaarde moeder te vinden, en dus moet onze toovenaar zich dan maar op eene andere wijze zien te behelpen. Hij zwaait zijn staf - en naast hem staat een allerliefst meisje, een aardig krullekopje van een jaar of tien. Waar dat kind met die bliksemsnelheid vandaan is gekomen, weet niemand; genoeg, het is er. Ben Ibrahim haalt nu een pakmand te voorschijn, waar het meisje instapt; daarna doet hij het deksel toe en bindt hij de mand met stevige touwen dicht. Vervolgens doorsteekt hij het vlechtwerk der mand kris en kras naar alle richtingen met tien of twaalf smalle, puntige zwaarden, die hij er daarna weder uittrekt. De mand wordt geopend, en - het kleine meisje stapt er lachend weer uit.
Ben Ibrahim neemt met een dankbare buiging de donderende bravo's van het publiek in ontvangst, en heft al groetend de hand op naar zijn tulband... maar zie - o wonder! - het publiek durft zijne eigene oogen niet meer vertrouwen - daar staat Ibrahim zonder hoofd! Het laatstgenoemde bevindt zich op eene ter zijde staande tafel en glimlacht van daar de aanwezigen groetend toe. Nog gelooft men aan misleiding, aan eene welgeslaagde imitatie in was, - maar neen! Het hoofd op de tafel spreekt met luider stem het verzoek uit, om door het meisje te worden weggenomen. De kleine voldoet aan dien wensch, waartoe zij het hoofd met een zijden doek bedekt en het zoo onder het publiek ronddraagt, alwaar zich na de wegneming van het omhulsel een.... elegante bloemkorf vertoont, welker inhoud door de draagster met een allerliefst glimlachje onder de verbaasde toeschouwers wordt rondgedeeld.
‘Hoe is het mogelijk,’ vraagt men zich af, ‘zulke dingen ten uitvoer te brengen?’ En op die vraag kan slechts één antwoord gegeven worden, en dat antwoord luidt: optisch bedrog!
Men herinnere zich slechts, hoe wij aanvingen met de mededeeling, dat het geheele tooneel volkomen zwart is, en juist dáárop berust het geheim. De magiër zelf draagt een wit gewaad, waardoor zijne gestalte scherp tegen den achtergrond afsteekt. En nu is er op het tooneel gedurende den geheelen avond een helper werkzaam, die, hoewel hij zich vrij en ongehinderd beweegt, door het publiek niet gezien kan worden. Hij is namelijk van top tot teen in zwart fluweel gekleed, en ook 's mans gezicht en handen zijn met dezelfde stof bedekt; ja zelfs zijne oogen zijn achter een zeer fijne, doorzichtige stof verborgen, zoodat zij niet kunnen glimmen.
Als er op het tooneel zelf licht aanwezig was, dan zou die zwarte gedaante wèl zichtbaar zijn; doch daar er nu enkel vóórlicht (afkomstig van de voor het tooneel hangende gaskroon) gebezigd wordt, smelten de omtrekken der gestalte van den assistent zoodanig met den achtergrond samen, dat men er niets van zien kan. Deze verklaring zal door de meeste lezers aanvankelijk in twijfel getrokken worden, maar toch kan zij door eene eenvoudige proefneming, die iedereen zeer gemakkelijk ten uitvoer kan brengen onmiddellijk en afdoende bewezen worden. Natuurlijk moet men er eenige groote lappen zwart fluweel voor bij de hand hebben. Men behange een muur, of een gedeelte daarvan, met deze zwarte stof, en plaatse op ongeveer een meter afstands er van een tafeltje, dat eveneens met zwart fluweel bedekt wordt. Op dit tafeltje zette men nu een wit voorwerp, b.v. een theepot, die eveneens onder een daar overheen gespreid stuk zwart fluweel verborgen is. Eenige schreden voor deze aldus ingerichte tafel plaatse men rechts en links een tafeltje, en voorzie dan elk dezer tafeltjes van een aantal brandende kaarsen. Laat men nu iemand de aldus voorbereide kamer binnentreden, en wel zóó, dat de tafel met de daarop geplaatste bedekte theepot zich tegenover den toeschouwer bevindt, dan zal deze, wanneer men op dezelfde tafel nog eenige zichtbare voorwerpen, b.v. een paar appelen, gelegd heeft, slechts deze laatsten zien, en zijne verbazing zal onbeschrijfelijk groot zijn, wanneer hij plotseling een theepot ontdekt, welker verschijning men daardoor bewerkt, dat aan het bedekkende fluweel een zwartzijden draad was bevestigd, die door eene aan den achtermuur genaaide zwarte lus ging en vandaar door een handlanger met een ruk wordt weggetrokken.
Uit het zooeven gezegde volgt nu, dat de ‘zwarte helper’ de beide groote houten bekers - met fluweelen foudralen bedekt, die van onderen open zijn - slechts op het tafeltje behoefde te zetten, om op het beslissende oogenblik de hulsels met een snellen ruk in de hoogte te trekken, waardoor de beide bokalen zich plotseling aan de oogen der toeschouwers vertoonen.
Ben Ibrahim verzoekt nu of men hem een horloge wil geven; op het oogenblik dat hij gereed staat dit in een der bekers te laten zakken, heeft de ‘onzichtbare’ ook reeds een soort van platte schaal - die natuurlijk geheel zwart is - aan een korten zwarten steel boven de opening van den bokaal ge-