De ladies Waldegrave.
De Ladies Waldegrave, een der schoonste en beroemdste schilderwerken van den grooten Engelschen schilder Sir Joshua Reynolds, werd in 1780 voor Sir Horace Walpole geschilderd en het volgende jaar in de Royal Academy tentoongesteld met zes andere van zijn werken. In zijn brieven en geschriften maakt Walpole dikwijls melding van de schilderij en haar origineelen.
‘Lady Laura, later lady Chewton,’ zegt hij in zijn catalogus, ‘zit in het midden. Lady Maria, rechts van haar, houdt een streng zijde vast en lady Horatia is aan het tamboureeren.’ Zij waren zijn achternichtjes, dochters van James, graaf van Waldegrave, en van Maria, dochter van Sir Edward Walpole. Niet alleen door haar schoonheid, welke Sir Joshua vereeuwigde, maar ook door haar gedrag in droevige omstandigheden, wekten zij de bewondering harer tijdgenooten op, want hoe schoon, vlijtig en lieftallig de drie jonge dames ons toeschijnen, toch troffen zij het zeer slecht met haar hartezaken; in één jaar verloren zij alle drie haar verloofden.
Lady Laura en Maria ontvingen haar woord terug van Lord Camarthen en Lord Egremont, wien zij het hadden gegeven, en het ongeregelde leven van den Hertog van Ancaster, Horatia's aanstaanden echtgenoot, bezorgde hem een vroegen dood.
‘Ieder harer verloor de kans op een der eerste partijen van het land,’ zeide Walpole spijtig. Maar de mooie, lieve meisjes braken zich het hart niet over de ontrouwe of overleden bruidegoms, en behoefden trouwens niet lang op plaatsvervangers te wachten. Lady Laura huwde den burggraaf Chewton, later graaf Waldegrave, Lady Maria den graaf van Euston, en Lady Horatia Lord Hugh Seymour, zoon van den graaf van Hertford.
Hoeveel Walpole Reynolds voor dit prachtige driedubbele portret betaalde is niet bekend; des te beter weet men echter hoeveel het thans waard is. Wat de prijs ook geweest moge zijn, zeker is het, dat Walpole het te duur vond, want hoewel hij de schoonheid van het doek en de bekoorlijkheid van het geheel erkende, maakte hij toch scherpe aanmerkingen op de slordigheid van sommige onderdeelen en op het droge coloriet. In 1842 trachtte Lord Waldegrave het stuk te verkoopen, maar daar hij er den bestemden prijs niet voor krijgen kon, werd het opgehouden tegen £ 577. Het ging toen over in 't bezit van Lord Carlingford, die het in het openbaar wilde laten veilen. Het kwam echter niet eens in het verkooplokaal, maar werd uit de hand verkocht aan den heer Thwartes, een welbekend verzamelaar van schilderijen, die er niet minder dan 10,000 guinea's voor betaalde.