Zijn door een nakomeling te Berlijn bewaard portret toont ons hem in russische kurassiers-uniform, als een sterke, krachtige figuur. Hij was een door en door degelijke, eerlijke en - hoewel zijn naam als leugenaar bij uitnemendheid bekend staat - een zeer waarheidlievend man. Zijn improvisatietalent vermocht uit de meest gewone jacht-, reis- en oorlogsavonturen met groote geestigheid allerfantastische verhalen te vormen, en wanneer hij onder het praten warm was geworden, dan wist hij allerlei gevallen uit den oorlog tegen de Turken of de jacht tegen wolven en beren met allerlei gebaren zoo levendig en aanschouwelijk voor te stellen, dat de hoorders meenden het verhaalde zelf te zien. Hij was met zijn talent evenmin opdringend als door zijn herhalingen vervelend. Meesterlijk verstond hij het, als de anderen, aan tafel, verhit door het genot van de jacht en den mild stroomenden wijn, elkander overtroffen in het zoogenaamde jagerslatijn, zijn ongeloofelijke verzinsels als hoogste troef daarop in te zetten, zoo het woord te behouden en een einde te maken aan de geestlooze pocherijen der anderen, want niemand kon hem overtreffen.
Aan een biographische schets, die, naar schrift en papier te oordeelen, kort na zijn dood schijnt geschreven te zijn, ontleenen wij het volgende:
‘Bijna alleen in een hoogst vertrouwelijken kring van vrienden en bekenden was hij er toe te bewegen iets te vertellen, gewoonlijk na tafel, als hij zijn kolossale meerschuimen pijp gestopt had en een dampend glas punch naast hem op tafel stond. Begon het gesprek levendig te worden, dan dwarrelden de wolken uit zijn pijp altijd dikker omhoog en zijn armen werden steeds onrustiger; de kleine staartpruik begon door de handen op het hoofd te dansen, het gezicht werd steeds levendiger en rooder, en de anders zoo waarheidlievende man wist dan door zijn levendige verbeeldingskracht alles zoo duidelijk af te schilderen, dat het verhaalde den toeschouwers ten slotte als een wonderbare, nooit gehoorde waarheid voorkwam.’
Niet te verwonderen is het, dat deze geniale snoeverijen in wijdere kringen door verder vertellen bekend werden; een onbeschaamde indiscretie echter, een daad van den zwartsten ondank was het dat zij, tot een boek verzameld, aan het groote publiek onder den waren naam van den oorspronkelijken verhaler werden uitgegeven.
Merkwaardig is het zeker, dat het boek niet in Duitschland het licht zag en dat het eerst zelfs niet in het Duitsch geschreven was.
In het jaar 1785 verscheen in Londen, onder den titel van: ‘Baron Münchhausen's narrative of his marvellous travels and campaigns in Russia’ een verzameling van de verhalen des Barons, die buitengewoon veel opgang maakte en in korten tijd verscheidene oplagen beleefde.
De verzamelaar was - Münchhausen's vroegere secretaris, een man voor wien hij zich op alle wijzen geïnteresseerd en dien hij aan een aanzienlijke winstgevende betrekking geholpen had. Diens naam was P.C. Raspe, en hij was een niet onverdienstelijk oudheidkundige en mineraloog; ook was hij, als schrijver van verscheidene belletristische werken, aan zijn tijdgenooten niet onbekend. Door Münchhausen's tusschenkomst had hij een professoraat in Cassel verkregen en was tot opzichter van de zeer belangrijke kunstverzameling aldaar benoemd.
Raspe was een slimme vogel, en toen de grond hem in Cassel te warm werd, vluchtte hij, nadat hij het muntkabinet beroofd had van zeer kostbare exemplaren, naar Londen, waar hij er goed van leefde zoolang als de opbrengst der munten reikte. Daarna ging het hem zeer slecht en hij verdiende, als dagbladschrijver, een karig stukje brood. Toen herinnerde hij zich eens zijn weldoener en al de fraaie geschiedenissen, die deze placht te vertellen; in een land, dat den sport zoo huldigt, moesten zulke vertellingen opgang maken, dacht hij, en snel besloten schreef hij het boek, vond een uitgever, en het succes leerde hem dat hij zich niet misrekend had.
Het boek vond van het eerste oogenblik af een sympathiek publiek, zoodat het in drie jaren vijf drukken beleefde en zelfs, tot opera bewerkt, op het tooneel kwam. Zooveel tact, of liever schaamtegevoel, had Raspe toch nog, dat hij zijn naam niet op het titelblad zette - het werk verscheen anoniem. Eerst na de 4de engelsche oplaag werd het in 't Duitsch vertaald, en wel door Burger en Lichtenberger.
Door deze vertaling hoorde Münchhausen 't eerst van het gebruik, of liever misbruik, dat van zijn naam gemaakt werd; de ontstemming daarover heeft hij nooit kunnen te boven komen, en aan zijn vrienden, die hem de zaak anders trachtten te doen opvatten, klaagde hij bitter zijn nood, dat hij, door de schuld van Burger en Lichtenberger, in de oogen van iedereen was belachelijk gemaakt.
Wat zou hij wel er van gezegd hebben, als hij geweten had, welk een beroemdheid zijn naam verkreeg, wanneer hij had kunnen vermoeden dat zijn avonturen, in alle talen overgezet, tot een algemeene lievelingslectuur geworden waren - dat na honderd jaar zijn naam nog zou schitteren als die van den aardigsten en beminnelijksten verteller?
Dan zou hij 't ook beleefd hebben wat hij in de bitterheid der verontwaardiging dikwijls gewenscht had, dat men namelijk algemeen zou gelooven, dat Hieronymus von Münchhausen niets was dan de hersenschim van een fantastisch dichter, want tot nu toe heeft men het meestal gedacht.
Uit de akten der familie is het nu voldoende bewezen, dat Baron von Münchhausen werkelijk bestaan heeft en dat zijn geschiedenissen door hem zelf verdicht en verteld zijn, al werden zij ook buiten zijn weten en tegen zijn wil wereldkundig en - wereldberoemd.