De Huisvriend. Jaargang 1891
(1891)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen schuttersfeest in 1750.Een der aantrekkelijkheden der Haagsche kermis, nu ongeveer een anderhalve eeuw geleden, was voorzeker de groote wapenschouwing der schutterij, die op hoog bevel in de kermisweek werd gehouden. Reeds dagen te voren werd daarover beraadslaagd, en maakte die te wachten gebeurtenis een punt van overweging uit bij de autoriteiten. In 't bijzonder zou die voor den jare 1750 schitterend zijn, vooral daar Zijne Doorluchtige Hoogheid Prins Willem IV, ‘daertoe door een deputatie uit den krijgsraed’ genoodigd ‘den gebruikelijken maeltijd op den Nieuwen Doelen te houden, zou bij wonen.’ Reeds 20 April vergaderden de drie Heeren Burgemeesteren Van Slingelandt. Dedel en Dierquens ten stadhuize, en namen in deliberatie ‘of de Schutterye op de aanstaande Haagsche kermis onder de wapenen gebragt, en over dezelve een generale wapenschouw gedaan zal worden.’ De traditie pleitte voor de zaak, maar ‘in consideratie dat de voors, trekking en wapenschouw in het laast afgeloopen jaar, en dus zo kortelyks zijn gedaan,’ werd goed gevonden en verstaen, dat voor deze keer, ‘alvorens deswegens finaal te resolveeren, de Heer Collonel van de Schutterije Dierquens zal werden verzogt zig by den krygsraad te willen informeeren, of dezelve nut- en dienstig oordeelt’, dat het ook dit jaar wederom zou geschieden. Men sloeg spijkers met koppen; trouwens er viel geen tijd te verliezen. Reeds den volgenden dag hield de krijgsraad zitting. De Kolonel-Burgemeester kweet zich van zijn opdracht, en reeds des middags kon hij in Burgemeesterskamer rapporteeren, ‘dat alle de leden van den krijgsraad eenpariglijk hebben vermeent, zulks nuttig en noodzakelijk te zijn.’ Even eenparig besloten de drie burgemeesters daarna om gevolg te geven aan den uitgedrukten wensch van den krijgsraad, en na eenige deliberatie werd besloten om ‘op Dinsdag van de aanstaande Haagsche Kermisse de Schutterye onder de wapenen te brengen en een wapenschouwing te houden.’ Aan den krijgsraad werd overgelaten ‘om de marschroute zodanig te reguleeren, als dezelve de beste en convenabelste zal oordeelen.’ Den 4en Mei kwam men in Burgemeesterskamer nog voor een enkel oogenblik op deze zaak terug. De lofwaardige gewoonte der schutters om te dier gelegenheid hunne roeren in de lucht af te schieten, scheen ook ditmaal eenige bedenking uit te lokken, en na vernieuwde deliberatie werd het besluit genomen, dat ‘om redenen niet zal worden gevuurt, zullende diegene, die contrarie zou mogen komen te doen, vervallen in een boete van vijf-en-twintig gulden.’ Dat vuren was min of meer een saluut. Vooraf toch werd bepaald, op welke plaatsen, eerst de stadhouder, en daarna, de Magistraat zou worden gesalueerd. De laatste vergaderde daartoe steeds op den Nieuwen Doelen; aan den Prins stond de keuze daartoe geheel vrij, zoowel als het aanwijzen van het uur, ‘alsmede of zijn Hoogheids goedvinden is, dat door de schutterijen voor zijn Hoogheid zal worden gevuurt dan niet.’ Voor deze keer had de Prins de feestelijkheid nog verhoogd door zijn wensch te kennen te geven om in de Maliebaan de wapenschouwing zelf in oogenschouw te nemen en voor zijn tent te worden gesalueerd. Dinsdag 12 Mei 1750 was 's Gravenhage reeds des morgens vroeg in feestdos en feestoon, en oud en jong op de been. Er viel dan ook vooraf heel wat te zien, zelfs buiten de kermispret om, die op dien dag een verhoogd aanzien had. Nemen we alleen maar het heenrijden naar het Paradeveld van den jeugdigen Erfprins, met zijn zusje Prinses Carolina en hunne vorstelijke Moeder Prinses Anna. Wat is er aantrekkelijker dan kinderen, en wanneer die kinderen zijn vorstenkinderen, dan wordt hen een aureool om de slapen gelegd, die bij het frissche, naieve, kinderlijke van het kind, dat kind doet zijn een engel staande in de zon. De jonge erfprins was nog pas even twee jaren; Prinses Carolina ruim zeven, en toen dan ook de karos aan het Hôtel van Hunne Hoogheden voorkwam, drong zich eene onafzienbare massa op, om de moeder met hare twee lievelingen plaats te zien nemen, en werd de koets gevolgd en ter zijde begeleid, door de opgewonden menigte, die de toekomst van Nederland, in den Erfprins, toejuichte. Er was dan ook wel reden voor. De vrede van Aken viel ongeveer samen met de geboorte van den erfprins, en alles voorspelde bloei en welvaart voor de Nederlandsche provinciën. Een deel der Haagsche burgerij volgde den stroom, die zich uitstortte in de breede lanen ter zijde van het Malieveld. Een ander deel posteerde zich ter zijde van den weg, die zoo straks de schutterij zou volgen. De rustelooze spes patriae had geen geduld om de wapenschouwing af te wachten; zij volgde de ‘geleederen die gecommandeert waren om de vaandels te halen’, of stonden de manschappen aan te gapen, die aantraden ‘op de loopplaets in het Haagsche Bosch ter zijde de Maliebaan op de ordinaire monsterplaets van het garnisoen.’ Precies te 10 uur werd aldaar het appel geslagen. | |
[pagina 367]
| |
Kapitein Bourcourd, ‘als Capitein-Doelmeester’ plaatste zich voor het front van 't geheele corps, ‘en heeft de vaendrigs gecommandeert, met de drie eerste geleederen van hunne divisie af te marcheeren, om de vaendels te halen.’ In dien tijd ‘werd door de Luitenants de wapenschouw in de respective compagniën gedaen.’ Kort na de aankomst van de Karos, waarin Mevrouwe de Prinses en hare kinderen waren gezeten, die zich begaven naar ‘de State Tent die ter dezer occasie was opgeslagen,’ kwam ook Zijne Doorluchtige Hoogheid Prins Willem IV te paard gezeten, ‘met een gevolg van generaels en andere Heeren van Distinatie in het Bosch,’ en reed voorbij het front, ‘werdende door alle de officieren gesalueert.’ Van te voren hadden de Kolonel en de Luitenant-Kolonel, die aangekomen waren, nadat de vaandels waren geplant zich voor het front geplaatst en had de kolonel het commando overgenomen van den Kapitein-Doelmeester. De Kolonel trad op den Prins toe, ‘en hield Zijn Hoogheid met denzelven Kolonel een klein mondgesprek, en reed vervolgens na het einde van het front en voorts het geheele corps achterom.’ De Prins ‘posteerde’ zich nu met zijn gevolg ‘vlak voor het midden van het front, en aldaar een oogenblik geweest zijnde, begon de geheele schutterije op de trommelslag hare exercitie.’ De Prins betuigde daarna zijne hooge tevredenheid en uiterste genoegen aan den Kolonel. Voor dat de ‘marsch’ zou beginnen reed de Prins naar de Staten-tent, waar Zijn Hoogheid had gewenscht het gebruikelijke saluut, te midden zijner doorluchtige familie te ontvangen. De St. Jacob deed zijn twaalf slagen door het luchtruim dreunen. De marsch begon. ‘Vooraf het orange, blanc et bleu, daer na het groene, het eolombijne, het witte, het orange, en eindelijk het blaeuwe vaendel.’ Naarmate deze verschillende compagnieën voorbij de tent trokken deden de Kolonel en de Officieren het gebruikelijke saluut met de sponton, of zoogenaamde halve piek. Voor hen die belang stellen in de kennis van dat wapen zal een bezoek aan het Haagsche Gemeente-Museum niet ondienstig zijn. Een zeer goed bewaard exemplaar is aldaar aanwezig. Op het stalen lemmet zijn de wapens van den Prins, van de Schutterij, van den Haag en van Holland met verguld geincrusteerd. Toen de Kolonel het salut had gedaan, en eenige passen voorbij de tent was gemarcheerd, maakte hij rechtsomkeer en voegde zich naar het gebruik uit dien tijd, bij de Stadhouderlijke familie om het défilé te zien. Nu trok de stoet ‘langs de Maliebaan over de Boschbrugge, langs den nieuwen uitleg, door het Nieuwe Voorhout en voorts langs de zuidzijde van het Groote Voorhout voorbij het Hôtel van hare Hoogheden, over de Kneuterdijk, dwars over de Plaats, door de Gevangen Poort, het Buitenhof op, wijders door de Stadhouderspoort over het Binnenhof, alwaar de Hoofdwacht onder de wapenen stond en paradeerde, voorts voorbij het huis van Prins Maurits langs den Korten Vijverberg voorbij den Nieuwen Doele.’ Aldaar was de geheele Magistraat, in volledig ambtsgewaad gedost, en corps vergaderd. De hoekkamer, die uitzicht geeft op Tournooiveld en Vijverberg, hadden ‘haar Edele Achtb. voor hun geordonneert.’ Het was half twee geworden. De schutterij begon zoo'n beetje naar het einde te verlangen, want al hadden zij een half uur rust gehad, en zich in het Bosch ter dege kunnen verfrisschen en laven aan de tentjes en kraampjes daar opgeslagen, toch waren zij toen reeds 4 uur in het touw geweest, en moest er nog heel wat gebeuren, voor dat zij afgecommandeerd zouden worden. Alsnu ging ook, na het voorbijtrekken der compagnieën, de Luitenant-Kolonel Baartmans naar binnen, en maakte evenals de Kolonel zijn compliment aan den Magistraat. De schutters trokken weder naar het Malieveld terug, maakten front op de loopplaats, waarna de kolonel en Luitenant-Kolonel, - het was nu drie uur geworden, - aankwamen om ‘de vaendricht te commandeeren, de vaendels wederom weg te brengen, hetgeen op dezelve wijs geschiedde, als dezelve waren afgehaelt.’ Daarna ‘heeft de Heer Collonel den afmarsch doen slaen, en het corps gedimitteert.’ De schutters, tot den rang van vaandrig, waren nu vrij van dienst. Zij konden hunne monteering uittrekken, en feestvieren naar hartelust; met vrouw en kinderen zich bewegen tusschen de kermisgrage menigte, of wel met hunne wapenbroeders, in herberg of uitspanning, sociëteit of logement een luid vivat aanheffen voor den Prins, bij het ledigen van den schuimenden beker. De officieren trokken op ten maaltijd. De Kolonel, de Luitenant-Kolonel, de Kapiteins, de Kapitein-Luitenants en Luitenants voegden zich bijeen, en trokken in volle uniform, versierd ‘met de ringkragen en echarpen’, in rangorde naar den Nieuwen Doelen. Nu kwamen ook weldra de vaandrigs aan die voor de woning van den Kolonel Dierquens, ‘hare gelederen hadden gedimitteert’, maar aldaar niet het vaandel hadden afgegeven. Zij voegden zich bij de Officieren en traden gezamenlijk binnen om den Magistraat te complimenteeren. Daarna werden de vaandels der zes compagnieën ‘boven de Puie van den Doele’ uitgestoken. Het moet een vroolijke en fantastische aanblik zijn geweest, dien de Korte Vijverberg en zijn omgeving op den 12en Mei van het jaar 1750 opleverde. De Doelen, toen nog van kleine ruitjes voorzien, in feestdos getooid en getint door de frissche en bonte kleuren van de wapperende vaandels der schutterij; het oranje-blanje-bleu; het oranje alleen; het wit; het blauw; het groen; en de kleur der colombijnen of duivenhalskleur, dat ik en weet niet wat, dat een mengsel is van groen en paars, en blauw en rood, wisselend van kleur, naardat het licht er op valt. Tegenover dat monumentale gebouwGa naar voetnoot1), dagteekenende van 1643, en waarvan de eerste steen door den jongen Prins Willem II gelegd was, de heerlijke rij kastanjeboomen, wier jeugdig groen, in al zijn luister zich spiegelde in den helderen Hofvijver. | |
[pagina 368]
| |
Die Hofvijver zelf schilderachtig gestoffeerd door een enkel roeibootje, waarin rappe handen de roeispanen bewegen, en de kleine vaartuigen doen glijden langs den breeden stroom, terwijl de stuurman het roer bestuurt, en de zwenkingen aangeeft, welke gemaakt moeten worden om het zwanenhuis, zooals het eilandje, midden in den vijver gelegen, toen genoemd werd, om te varen. Ter zijde de breede reeks gebouwen welke het ‘Hof’ uitmaken, gesteund tegen den Langen Vijverberg met zijn bochtige huizenrij, waarvan iedere gevel van welvaart en rijkdom getuigt, en dan in de verte de zich tot in de wolken verheffende St. Jacob, en de achtergevels der woningen van Gevangen Poort en Buitenhof. Dan de kramen en spellen; de bonte woelige menigte; de oliekoop in den ruimen mantel gehuld, die zijne geneesmiddelen aanprijst en uitschreeuwt; de straatmuziek in allerlei toonaard, en wat niet al meer; voorzeker zoo iets bij helderen hemel en zonneschijn moest iedereen uitlokken om op straat zich te gaan vermeien; onttrok zelfs het besje aan haar spinnewiel. Tegen vier uur drong een deel der menigte zich op naar den Nieuwen Doelen, waar ‘het derde rot van het groene vaendel onder commando van Luitenant van der Haer’ de eerewacht had. Toen de Prins aankwam in de deftige statiekoets of karos werd de trom geroerd, en 't gebruikelijke saluut gedaan. De Kolonel, Luitenant-Kolonel en de Kapiteins kwamen van het Bordes af en complimenteerden Zijne Hoogheid aan de koets, terwijl de Magistraat den Prins op het bordes en aan de trappen ‘recipieerden.’ Des Prinsen gevolg bestond uit de Generaals Van Burmania, Rouse, Grovesteins, Van Hammerstein en Grave van Flodorp. De Prins werd nu geleid naar ‘de laatste benedenkamer aan de rechterhand van den ingang.’ Opnieuw werden over en weêr plichtplegingen gemaakt, waarna het sein werd gegeven tot aanvang van den maaltijd waartoe de groote schutterzaal was ingericht. Ter gelegenheid van dezen feestelijken disch hielden de Officieren hunne ringkragen en echarpes om. Aan het hoofd van de tafel, in het midden, was de ‘oude stadhouderlijke armstoel gestelt.’ De Prins liet dien echter wegnemen en plaatste zich ‘op een ordinaire stoel.’ Aan zijne rechterzijde nam ‘de Hoog Edele Heer Baljuw Baron van Wassenaar’ plaats; aan de linkerhand ‘de Heer President Burgemeester Van Slingelandt.’ De gasten, het gevolg, van Zijne Hoogheid werden vervolgens zoo ter rechter als ter linkerzijde tusschen de verdere leden van den Magistraat ‘naar rang geschikt, hebbende de Heer Collonel over de Persoon van zijn Hoogheid, en aan deszelfs rechter en linkerzijde de Luitenant-Collonel en de oudste Capiteyns hunne plaetsen genomen; waerop de verdere Capiteyns en Officieren na rang na de Magistraat zich aan tafel hebben vervoegt.’ ‘De maaltijd was warm.’ Dit wordt uitdrukkelijk vermeld, in tegenstelling van andere jaren, wanneer de maaltijd ‘van kout eten’ was. Dan werd ook de wijn door de schutterij bezorgd en bekostigd, waartoe de Magistraat een toelage verstrekte van honderd zilveren ducatons. Nu was dit anders. ‘In consideratie, dat zijn Hoogheid dezelve maaltijd met zijn hoge presentie had gelieven te vereeren, werd zij om 't zo heuchelijk en aangenaam geval in 't geheel uit 's Haechs kas bekostigt.’ Wat de bediening betreft, was er thans met andere gelegenheden verschil op te merken. Ditmaal werden de Burgemeesteren en andere Magistraatspersonen niet bediend door hunne eigen knechts, maar door de vijf busdragende boden, terwijl aan een buffet, geplaatst ter wederzijden van den schoorsteen, een gerechtsbode fungeerde, ‘om de Bocalen en fijne wijnen aan te geven’, terwijl ‘de zes knechts van de schutterye de officieren hebben bediend.’ Onder den maaltijd speelden de hoboisten der Zwitsersche gardes in de naast aangelegen zaal, waarvoor zij ‘twee ducaten tot een vereeringe kregen.’ Ook deze ‘liberale gift’ werd door den Magistraat, uit 's stad kas, bekostigd, eveneens als de gouden ducaten, waarmede ieder der vijf boden, en ieder der knechts werd vereerd. Ongeveer te zeven uur was de maaltijd afgeloopen. Met hetzelfde ceremonieel als de Prins gekomen was, werd hem uitgeleide gedaan. Ook nu stond het Rot van het groene vaandel onder de wapenen, werd de trom geroerd, en het gebruikelijke saluut gedaan. Het zou de eerste ook de laatste keer zijn, dat Willem IV op deze wijze belang toonde te stellen in de Haagsche schutterij. Slechts weinig tijd later overleed hij. Het was in October 1751. Sedert 1747 aan de regeering, ging zijne gezondheid van lieverlede achteruit, zoodat hij genoodzaakt werd om Hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbuttel, tot veldmaarschalk te doen aanstellen. Niettemin wilde hij het groote Schuttersfeest, het feest der burgerij bij uitnemendheid, in Mei 1750, mede vieren en het door zijne hooge tegenwoordigheid luister bijzetten. Wel was de Prins in Mei van 't volgende jaar nogmaals in de Maliebaan tegenwoordig, maar het diner woonde hij niet bij, waarom ook de Magistraat weerhouden werd om aan den schuttersdisch aan te zitten. Willem IV was een vredevorst bij uitnemendheid, die in zijn ‘schutters’ het middel zag om den vrede te bewaren, en in hen de burgerij eerde.
's-Gravenhage. A.J.S.v.R. |
|