| |
| |
| |
Herfstbloemen,
door Mevr. Bakkerkorff-Hoogeboom.
Met illustratiën naar W.H. van der Nat.
Op één kussen vlijden ze 's avonds de hoofdjes neder; hand in hand of arm in arm lagen ze dicht bij elkander om den slaap der onschuldigen te slapen.... neen, toch niet die reine kinderslaap, welke niet bezoedeld wordt door den diepen indruk van wat er ellendigs en treurigs op dit tranendal voorvalt, en, wat voorkomen had kunnen worden als er maar getracht was naar de vervulling van den wensch:
‘Och. waren alle menschen wijs
En wilden daarbij wél!..’
‘De deur goed toe, hoor Geerte!’ klonk nog van onder het dek en de hoofdjes hieven zich nog eventjes op om zich te overtuigen, dat zij wezenlijk veilig waren achter de gesloten deur, en toen begon 't gesprek fluisterend, als konden de muren ooren hebben.
‘Wat was vader boos, he? en wat zag hij er rood en akelig uit,’ zeide de negenjarige Mina zich dichter tegen haar elfjarig zusje aandringend, ‘was jij ook weer zoo bang?’
‘Ja, ik vond het vreeselijk; maar moeder zweeg ook niet en maakte
.... de kinderen moesten moeder voor hem groeten. (Zie blz. 362).
hem al boozer en boozer.’
‘Foei, Goos, je zegt hém en 't is je vader!’
‘Neen, als hij zóó is, dan is 't mijn vader niet, ik zou hem dan kunnen slaan.’
‘Je zegt, dat moeder moest zwijgen, als vader zoo driftig is, en jij zoudt vader kunnen slaan?’
‘Ja zeker, al was 't alleen, omdat hij zoo leelijk doet, waar zijne kinderen bij zijn.’
‘Zou vader dan nooit zoo boos zijn, als hij met moeder alleen is?’ vroeg Mina, het hoofd verrast opstekend. ‘O, als ik dat maar zeker wist, dan zou ik nu gerust durven gaan slapen!’
‘Neen, hoor! dat weet ik zoo net nog niet, ze zullen wel voortrazen als wij er niet bij zijn. Kind, ga je daarom huilen? Zij zijn bijna even groot, maar wij zijn klein en moeten het maar aanhooren, is dat niet erg?’
‘Neen, niet waar, wij kunnen wegloopen en dat heb ik dan ook dikwijls gedaan, als ik 't niet meer kon uithouden, maar als je denkt, dat 't nog erger wordt, als wij er niet bij zijn, dan doe ik 't nooit weer!’
‘Jij liever dan ik, hoor! maar ik weet wel, dat als ik eens een man heb, dat ik hem zal laten razen, als hij driftig is, of hem maar wat naar den mond zal praten, dan kan er ten minste vrede zijn, - en wat zal jij doen, Mina?’
‘Ik wil nooit een man hebben,’ klonk het vastberaden, ‘ik blijf even als tante Saartje ongehuwd.’
‘En neem je dan ook een snuifdoos en een grooten hoornen bril en zet je een neepjeskapje op?’ vroeg Margo, eensklaps van toon veranderend. ‘Zeg, Mien, ik heb gisteren wat peper in haar snuif gestrooid en in elke nippe van haar kapje een gekleurd wollen draadje gelegd, terwijl ze zoo droomerig zat voor te lezen,’ en de meisjes lachten nu, als was er nog geen leed voor haar op de wereld geweest.
Margo sliep spoedig in, doch Mina bleef klaar wakker. Er was een duister, onbestemd vermoeden bij haar opgerezen, van toewijden en opofferen, van voorkomen en bemiddelen, en de vraag: zou ik nu ook soms?..... werd een strijd voor haar, en toen Margo zich in den slaap uit de omarming van haar zusje had los gewikkeld, ging Mina overeind zitten. Ze luisterde of haar oor ook eenig geluid van beneden kon opvangen, en in haar angst hoorde ze
| |
| |
natuurlijk verwijderde klanken; ze kroop 't bed uit, en luisterde aan 't sleutelgat, toen draaide ze de kruk behoedzaam om, en nu was 't de doodelijke stilte in huis, die haar angst nog verhoogde. Zou er iets gebeurd zijn?... als vader of moeder....
Ja, wat ze dacht, wist ze zelf niet, maar gejaagd sloop ze op de teenen naar beneden, hoewel geen enkel geluid tot haar doordrong. Haar hartje klopte zoo hevig...
Goddank! zij waren er allen toch nog, want door de reet van de deur zag ze met één oogopslag vader, met den arm op de tafel geleund en het hoofd van moeder en Geerte afgewend; moeder, die niet werkte maar den zakdoek van het oog naar de kin, de tranen van de wang liet afwisschen, dan van de rechter, dan van de linker, en Geerte, die diep over haar werk gebogen zat.
Ja, was Geerte, de knorrige, oudere zuster er niet geweest, dan was Mina zeker naar binnen gevlogen en had zonder schroom die beide droeve gezichten gekust en...
Nu sloop ze maar stilletjes naar bed terug, hoorde Margo brommen, toen ze voorzichtig naast haar onder de dekens kroop, en de warmte liet niet na den slaap op die schreiende oogjes te leggen, hoewel ze toch niet de treurige indrukken vermocht weg te nemen door dien kindergeest opgenomen, en die zich in de akeligste droomen oplosten. 't Is toch maar een treurige doch zekere waarheid, dat men bedreven kwaad erger maakt door een onredelijk gedrag, in plaats van te bedenken welke de gevolgen daarvan zullen zijn in de toekomst!
Daar hielden deze ouders dan ook volstrekt geen rekening mee: in het minst niet voor elkander willende onderdoen, vlogen zij bij elke kleinigheid als buskruit op en lieten zich dan allerlei woorden en verwijtingen ontvallen, niet bedenkende, hoe zij zich zelf daarbij verlaagden en benadeelden, en er hunne kinderen onnoemlijk veel kwaad mee veroorzaakten.
Als alles later weer in 't reine gebracht was, maakten zij zich wel wijs, dat bij de kinderen de onaangename indruk er van weg te nemen was door een gemeenschappelijke wandeling of eenig ander genoegen, doch het viel niet te miskennen, dat Geerte gemelijk en onverschillig werd, dat Margo huichelde en dat Mina 't oog maar al te dikwijls vol angst van vader naar moeder wendde, als vreesde zij, dat er een nieuwe adder van onder het gras zou te voorschijn komen.
Door hun kind gewantrouwd te worden! Dat deed dien ouders pijn; dat was erg, heel erg erg - en toch weer niet erg genoeg, om hen te weerhouden toe te geven aan dat gevoel van het oogenblik, om den toorn bot te vieren! En geen offer werd door een van beiden gebracht om het kwaad te voorkomen, al had de ondervinding hen dan ook telkens geleerd, dat er veel meer offers geëischt werden om het gebeurde te doen vergeten.
Nog vele, vele malen wenschte Mina in het heetst der schermutseling tusschenbeide te komen en hare ouders te smeeken toch niet zoo boos tegen elkaar te zijn, maar de vraag, tot wien zij zich het eerst moest wenden, wie hier de meest schuldige was, hield haar terug; dit toch vermocht haar verstand noch haar hart te doorgronden, en nu zij zich ten taak had gesteld, die tooneelen met lafhartig te ontvluchten, leed het arme kind onnoemelijk veel.
En 't kwaad, dat niet gestuit werd, nam hand over hand toe: de buren begonnen de hoofden bij elkander te steken, de familie kwam tusschenbeide, en evenals twistende jongens gescheiden worden, moest ook hier deze maatregel toegepast worden, zoodat na rijp beraad werd besloten, dat man en vrouw tijdelijk gescheiden van elkander zouden leven!
Stille, akelige dagen volgden nu; de meisjes durfden de buren bijna niet aanzien, zij gevoelden, dat de schande der ouders haar stempel drukt op de kinderen!
Het huisraad werd verdeeld, het goed gepakt, en moeder en dochters trokken naar een kleine woning in een ander gedeelte der stad, terwijl vader in het halfverlaten huis achterbleef, waar zoovele schuldige en onschuldige tranen waren geplengd, waar zooveel geluk was verwoest!
Er heerschte nu rust in de beide huizen, maar een rust, die nijpender was dan de tweedracht ooit geweest was; 't oude huis sprak van verwoest geluk en in 't nieuwe huis was alles ongemeenzaam en de stilte was er schrikverwekkend!
En altijd vloten moeders tranen rijkelijk; uren achtereen kon zij met de handen in den schoot zitten, en als een van het drietal haar wilde troosten of liefkoozen, weerde zij ze ongeduldig af, of verzocht hen te bedenken dat zij wreed verlaten was en dat zij nooit, neen nooit zou worden als vroeger. En toch zag zij meermalen in 't schemerdonker een gebogen gestalte langs het huis gaan, die op kleinen afstand bleef staan, om menigen smeekenden, ootmoedigen blik daarheen te werpen, die diep in haar hart werd gevoeld, doch waartegen zij zich met de oude hardnekkigheid goed pantserde - het was nu eenmaal zóó, alles moest maar bij het oude blijven!
En in dier voege was ook haar antwoord op den brief, waarin haar echtgenoot, de vader harer kinderen, haar voorstelde om het leven opnieuw met elkander te beginnen - maar nu, als menschen, die zich ernstig ten doel stellen om elkanders welzijn en dat hunner kinderen te bevorderen - zij weigerde afdoende, 't moest maar blijven zooals 't nu was!
En eens op een morgen nog heel vroeg schrikten de kinderen op uit hunnen slaap: vader was gekomen, hij kuste hen, vermaande hen om moeder lief te hebben en haar gehoorzaam te zijn! Hij omhelsde hen zoo teeder onder de mededeeling, dat hij heel ver wegging, om hard te werken voor vrouw en kinderen en hen daardoor ten minste van dienst te zijn.... de kinderen moesten moeder voor hem groeten. En voordat zij van den schrik bekomen waren, was hij weg!
Er lag een briefje aan moeders adres op de tafel, en Geerte, de eenige van de drie, die niet schreide, nam den brief op, bekeek hem van alle kanten en bracht hem aan hare moeder, gevolgd door de verschrikte zusjes, die niet tot bedaren konden komen.
‘Heb ik niet gedacht, dat het hiertoe komen zou?’ riep moeder klagend uit, ‘och ja, ik wist het wel, en ik kon er toch niets tegen doen! Nu ben ik een arme, verlaten vrouw, wat zal er van mij en mijne arme kinderen komen!’
Geerte trok de lip smadelijk op en zei: ‘Zoo- | |
| |
lang uwe drie kinderen nog bij u zijn, kunt gij u nog niet geheel verlaten gevoelen, en wij hebben plan om bij u te blijven, en Margo meende, dat er maar niet meer over gesproken moest worden, nu er toch niets meer aan te doen was.
Zóó ongevoelig was Mina niet, in haar hart welde bittere smart op bij hetgeen er gebeurd was; zij wilde niet schreien, neen; de tranen, die opwelden, werden haastig teruggedrongen, zij wilde niet zwak zijn, en toch voelde zij al het wee, dat over hen allen gekomen was, en zij zou graag moeders voorbeeld maar gevolgd hebben om te schreien, altijd maar te schreien. Doch neen, dat mocht niet, en zij zocht zich te bedwingen, en toen haar dit gelukte, wilde zij trachten in te zien, hoe zij doen moest om vader niet te leur te stellen en om moeder het minst moeite te geven; en de dagelijks herhaalde poging, hoe moeielijk ook in den beginne, kreeg alras de bekoorlijkheid voor haar, die elke moeielijke, maar goed beoefende plicht met zich brengt.
Het leven ging eentonig voorbij; wat volstrekt niet nagelaten kon worden werd door moeder verricht, overigens leefde zij stil en in zich zelf gekeerd, zoodat zij ook niet inzag, dat de drie meisjes opgroeiden als bloemen in een wildernis, waar nooit snoeimes of bindgaren gebruikt wordt, en waar het onkruid dus welig tieren kan en het voedsel van de bloemen voor zich neemt. Margo kreeg een voorliefde voor hetgeen zij had moeten vermijden, zij zocht namelijk omgang met lichtzinnige meisjes, en zoo dikwijls Geerte hare minachting daarvoor te kennen gaf en Mina haar wilde doen inzien, hoe verkeerd zij daaraan deed, antwoordde zij dreigend: ‘Wees voorzichtig, want als gij moeder er mee lastig gaat vallen, dan loop ik weg zooals vader, en dan is 't natuurlijk jullie schuld.’ - En die schuld mochten Geerte en Mina niet op zich laden.
Nu en dan kwam de voogd moeders klachten eens aanhooren, en eindigde gewoonlijk met de meisjes te herinneren, dat zij langzamerhand voor haar eigen onderhoud zouden moeten gaan werken, omdat het geld opraakte en zij niet meer te wachten hadden, waarop moeder dan gewoonlijk al schreiende verzekerde, dat zij vóór dien tijd wel dood zou zijn en dat hare kinderen dan geheel onverzorgd op de wereld zouden staan, want dat hun vader wel nooit van zich zou laten hooren.
Doch niet lang daarna, hoewel ettelijke jaren na zijn vertrek, kwam de tijding, dat hij nu den tijd gekomen achtte, om vrouw en kinderen te melden, dat hij al zwoegende om iets voor de zijnen bijeen te krijgen, ook geleerd had strijd te voeren tegen zijn hartstocht, zoodat zijn drift beteugeld was, en hij de moeielijkheden van het leven geheel anders, zou kunnen trotseeren. Als zijne vrouw in dien tijd hare kinderen tot betere inzichten gebracht had, dan zou hij zich gelukkig rekenen tot de zijnen terug te keeren en de jaren te kunnen zegenen, die wel in eenzaamheid en ontbering doorgebracht waren, maar hem de weg waren geworden tot het zoo begeerde huiselijke geluk. Hij verzocht aan vrouw en kinderen hem ieder afzonderlijk openhartig mede te deelen, wat hij van haar te verwachten had.
Moeder gevoelde zich zwakker dan ooit, in het bewustzijn dat zij weinig beantwoordde aan hetgeen haar echtgenoot billijkerwijs van haar verwachtte, en zij schreef hem: dat zij zich na zijn vertrek zoo diep ongelukkig gevoeld had, dat zij zich onmogelijk tot groote daden had kunnen inspannen, zoodat zij 't niet helpen kon, dat hij haar nog niet veranderd zou vinden, als hij haar ten minste nog onder de levenden vond, want dat zij niet geloofde dit alles te boven te zullen komen.
Geerte schreef: dat zij zich voor 't eerst eens recht verblijd gevoelde, nu zij nog een vader had om voor haar te zorgen, want dat die akelige voogd haar maar aan eene betrekking wilde helpen, doch dat zij er niets van hooren wilde, en als vader nu tusschenbeide trad, zou zij al het geledene spoedig vergeten.
Margo's brief luidde: ‘O lieve, rijke vader, kom toch spoedig en breng maar heel veel moois en lekkers mee, want 't leven hier is ondragelijk, en als ik niet wat pleizier buitenshuis had gezocht, dan was ik al dood van verveling. U zult ook wel naar wat afleiding verlangen, want moeder is altijd nog even dof en huilerig, en als u er een pleizierig leven van denkt te nemen, dan kunt u altijd rekenen op een prettig gezelschap van uwe dochter Margo.’
Mina's brief was de langste. Zij bekende haar vader daarin dat zij zich zelf steeds verweet, voorheen niet naar de stem van haar geweten geluisterd te hebben, om als een rechtgeaard kind met een liefkoozing of een bede tusschenbeide te komen, als de huiselijke vrede verbroken was, maar dat zij nu beter oppaste en die waarschuwende stem niet meer smoorde, ook, dat zij nu zoo blijde was, zich, evenals vader, goed ingespannen te hebben, om altijd bezig te zijn en te strijden, tegen al wat zij wist, dat haar met paste of niet geoorloofd was. Zij wilde vader dan ook een geheimpje vertellen, dat, behalve de schooljuffrouw, niemand wist: zij had gewerkt voor een examen en als zij slaagde, kreeg zij eene plaats, op school als onderwijzeres, en zou er geld mee verdienen. ‘Wij kunnen dus nog een heerlijk leven hebben,’ zoo schreef ze verder, ‘en voor elkander heel wat goed doen; wij allen hebben u toch zoo noodig, en Margo vooral kan niet buiten vaders toezicht, want zij heeft slechte vriendinnen, en daar moeder niet veel op haar vermag, kon het wel eens heel erg met haar worden.’
En vader kwam, nog vóór dat hij verwacht werd, behalve door Mina, die altijd op zijn mogelijke komst was voorbereid!
Op straat keek zij opmerkzaam om zich heen, en bij het klinken der schel klopte haar hart steeds vol verwachting.
Zoo stond zij op een stillen Zondagmiddag weer op den uitkijk, en daar kwam hij aan!
Wel herkende zij in de verte zijne gelaatstrekken nog niet, wel had de man, wiens nadering haar zoo deed ontroeren, grauwe haren in plaats van vaders kastanje-bruine, maar zij wist dat hij 't was, en, voor dat hij de stoep bereikt had, zag hij de voordeur open gaan, en dit blijk van ‘welkom’ ontroerde hem tot in 't diepst zijner ziel.
Als vastgenageld bleef hij staan voor de schoone, jeugdige verschijning, in trekken zoo geheel gelijk aan zijne bruid van voor vijf en twintig jaar maar met
| |
| |
de uitdrukking van ernst en vastheid op het gelaat, overschaduwd door de grootste lieftalligheid. De klank van haar stem maakte eensklaps gewaarwordingen wakker, die met het innerlijke zieleleven van den mensch in betrekking staan.
Was hij gekomen met twijfel en vrees, de ontmoeting met dit kind, zijn kind, jaagde ze op de vlucht, en al kon het kind de meeste van vaders vragen niet bevredigend beantwoorden, zij wist de harde waarheden te verzachten, en zooals zij daar stond, zijn hand in de hare geklemd, gevoelde hij, dat hij nu de bondgenoot bezat, die hij in zijne vrouw zoozeer gemist had.
En toen Mina dit onderhoud eindelijk afbrak door eensklaps te zeggen: ‘En nu naar moeder!’ lag er in haar blik zulk eene ernstige bede om geduld en meegaandheid, dat hij het gevoel van teleurstelling, dat hem daarbij beving, met kracht terugdreef, en dat van innig mededoogen er voor in de plaats zocht te stellen.
Toch deinsde hij verschrikt terug bij den eersten blik op dat veranderde gelaat, waarop hij de zoo gewone tranen miste, doch toen de handen smeekend naar hem uitgestrekt werden met een: ‘Vergeef, o! vergeef mij mijn onverstand en help mij,’ toen gevoelde hij zijne kracht herleven om haar behulpzaam te zijn, zoodat zijne welkomstgroet dan ook hartelijker en welwillender was dan hij aanvankelijk mogelijk geacht had.
Toen Geerte en Margo bij hare tehuiskomst van de meid vernamen, dat haar vader gekomen was, slopen zij naar den tuin, om onopgemerkt naar binnen te kunnen zien, hoe het daar gesteld was. Sprakeloos van verbazing stieten zij elkander aan; daar zat Mina glimlachend en opgewekt voor het theeblad, druk in gesprek met het tweetal aan weerszijde van de tafel. Dat de man haar zoozeer verouderde vader was, deed haar ontroeren, maar dat moeder dezelfde vrouw was, die zij straks verlaten hadden, neen, dat was niet te gelooven, want nooit hadden zij moeder zich zoo vrij zien bewegen - de wijze waarop zij hare handen aan haar spreken deed deelnemen, gaf zooveel levendigheid aan haar wezen, dat voor het allerminst iets, wat haar omsluierd had, moest weggevallen zijn!
En onder den indruk van een geheimzinnige macht, waaronder zij door vaders aanwezigheid geraakten, bleven zij dien avond stille toeschouwsters, en slaakten een zucht van verlichting, toen zij veilig alleen waren; zooveel verandering toch was haar te machtig, en.... zij zouden zich wel doen gelden!
Twee jaar zijn weer verloopen, twee jaar van strijd en zelfverloochening, van moeilijkheden en zegepraal, van werken en vooruitgang.
De familie heeft het oude huis verlaten en heeft een vriendelijke villa betrokken even buiten de stad. Wel zet moeder den voet nooit daarbuiten, maar toch vergezelt zij haar man tot aan het afsluithekje zoo dikwijls als hij uitgaat, en staat zij vaak achter het kamperfoelieboschje tegen den tijd zijner terugkomst. Dan wandelen zij de twee perkjes om vóór het huis en de vier grootere achter het huis, waarna zij zich weer haastig aan haar naai- of maaswerk zet, er moeten toch zoo onnoemelijk veel verloren uren van haar leven ingehaald worden!
Een nieuwsblad leest zij nooit, daarvoor heeft zij natuurlijk geen tijd, en een ontwikkelend of stichtelijk woord zou zij nooit vernemen als Geerte, de vroeger knorrige maar tegenwoordig tevredene Geerte, - al zal zij wel nooit uitgenoodigd worden om den levensweg aan de zijde van een man te bewandelen - als Geerte, zeg ik, zich niet ten taak had gesteld om met toewijding en geduld in al deze leemten te voorzien, opdat, als de theetafel al de leden van het gezin om zich heen schaart, moeder alleen geen toehoorster zal zijn, als ieder zijn deel brengt aan de gezelligheid van dit heerlijke uurtje.
Margo zoekt haar genot niet meer buitenshuis, al kan zij er nu eenmaal niet buiten om er dagelijks eens even uit te wippen. Het verslag, dat zij dan steeds van hare tochten doet, getuigt, dat het haar maar niet te doen is om gezien te worden, maar dat zij een oog heeft om, zoowel lijden en armoede op te merken als om te genieten, van wat kunst en wetenschap aan de voorbijgangers ten toon stelt, of wat voor de huishouding of de garderobe navolgingswaardig blijkt te zijn, en waarvan hare vlugge vingers de meest doorslaande bewijzen van handigheid geven.
Mina is vaders trouwe gezellin waarvoor zij haar ideaal, het onderwijs, heeft moeten prijs geven; zij staat hem ook ter zijde in zijne zaken en toen hij in de stad zijner inwoning geroepen werd om de gaven van hoofd en hart ook ten nutte zijner mede-burgers aan te wenden, was het ook Mina, die hem door hare groote werkzaamheid in staat stelde zich al meer en meer aan de maatschappelijke belangen te kunnen wijden. Menig zonnig oogenblik werd daaruit geboren, de dagen waren bijna te kort voor al de bezigheden en voldaan legden de vermoeide hoofden zich 's avonds ter ruste.
Tot verwondering der huisgenooten gevoelde Margo zich geroepen om den wensch gehoor te geven van den huisdokter, om hem tot levensgezellin te verstrekken en zijne vier moederlooze kinderen lief te hebben en te verzorgen. De ernst, waarmee zij bij uitzondering deze zaak overwoog en met haar vader besprak, waarborgde aan hare betrekkingen haar voornemen om zich in dezen ruimen werkkring nuttig te maken, en niemand achtte zich dan ook verplicht de afschrikwekkende schilderij van 't lot eener stiefmoeder voor haar op te hangen, maar haar veel liever ter zijde te staan bij het volbrengen der nieuwe plichten, en, de kinderen die twee jaar lang de moederlijke liefde ontbeerd hadden, daarvoor dubbel schadeloos te stellen.
En dag aan dag klonken nu kinderstemmen in huis, woelden kinderhandjes in grootmoeders werkdoos, snuffelden gauwgrage jongensvingers in grootvaders timmerkist en gaven kleine voeten aan tante Geerte handen vol werk om de vuile stappen weg te nemen, die zij in hunne ongedurigheid van den tuin naar de kamer gaande, op de tapijten brachten, terwijl tante Mina verplicht was om eenige malen daags de verwarde lokken in orde te gaan maken, omdat zij zich zoo van harte aan 't genot der kinderen overgaf en zich alzoo schadeloos stelde voor dat harer verloren kinderjaren.
Zoo vermeerderde de geest van liefde en leven in het gezin, waar de lentebloemen moedwillig vertreden
| |
| |
waren, waar in den zomer des levens de rozen niet geplukt waren maar waar de herfstseringen welig tierden en de najaarszon die heerlijke kleurschakeeringen tooverde, waar geen lente- of zomerpracht bij halen kan.
Des dokters hulp werd voor een zieke ingeroepen; het rustige uurtje na kinderbedtijd in de huiskamer moest dus ten offer gebracht worden en slechts noode werd de gemakkelijke armstoel bij den haard verlaten, waar hij met vrouw en schoonzuster zoo genoegelijk had zitten keuvelen.
Margo en Mina hadden hem tot de voordeur begeleid, en, alsof 't zoo van zelf sprak, klommen zij de trap op en traden de kinderkamer binnen, waar slechts een flauw oliepitje de slapende kinderen en
.... bleven zij dien avond stille toeschouwsters. (Zie blz. 364).
dagen gevoelde ik al 't gewicht van de woorden: ‘Voor hen, die 't weten en 't niet doen, is het zonde,’ - en zoo iemand weet, hoe kinderen kunnen lijden, dan zijn wij 't voorzeker.’
Maar zoo iemand in staat is zulk lijden te helpen voorkomen, dan zijn ook wij de eerste, niet waar?’ antwoordde Mina met de haar zoo eigen nadruk. ‘Margo, herinnert gij je nog wel, eens gezegd te hebben, dat gij je man maar zoudt laten razen’...
‘En daar blijf ik bij!’
Mina slaakte bijna een luiden kreet: ‘Mijn God! wat zegt gij daar?’
‘Schrikt ge daar zoo van?’ vroeg Margo, haar geruststellend aanziende, ‘gij ziet toch immers wel, dat ik mijn man nooit gelegenheid zal geven om zich zoo te vergeten? Is hij niet dankbaar voor de zorgen, die ik op mij genomen heb, en ligt 't nu niet aan mij om de eereplaats, die ik bezet, waardig de vriendelijke platen aan den muur bescheen. Oplettend luisterde de stiefmoeder naar de ademhaling der kinderen, dekte de losgewoelde voetjes der kleinste zorgvuldig toe en streelde zacht het kleine poezele handje op het dek.
‘Hoe rustig is hun slaap,’ fluisterde Mina, de kinderen beschouwend, ‘hoe geheel anders gaan deze kleinen in de rust als zoovele andere kinderen!’ en met een smartelijken blik staarden de zusters elkander aan.
Veelbeteekenend stak Margo haar arm door dien van Mina, en deze legde haar hoofd op 's zusters schouder. - Zoo stonden zij geruimen tijd in droeve herinnering verdiept.
‘Ik heb heel veel verantwoording op mij genomen,’ sprak Margo hoog-ernstig, ‘en eerst dezer te vervullen? O, ik weet wel, dat gij zeggen wilt: de kwade dagen zullen wel spoedig komen, evenals overal elders, en die kleine Guste is al mooi op weg om, zoo mogelijk, de stiefmoeder in mij te voorschijn te doen komen, maar, geen nood, aan onze zwakke moeder hebben wij een treffend voorbeeld dat men kàn wat men ernstig wil! - Ik voor mij geloof zeker, dat zij vader vroeger nooit oprecht heeft lief gehad, en van hetgeen haar in hem hinderde, is zeker nog wel iets overgebleven - toch heeft zij zich overwonnen, en nu ziet zij het zelfs grootmoedig aan, dat hare jongste dochter voor een groot deel hare plaats bij haar man inneemt.’
‘Hoe bedoelt gij?’ vroeg Mina verbaasd.
‘Bespreekt vader niet alles met je? en als de zaken dan vastgesteld zijn, komt gij beiden er dan eerst moeder niet mee bekend maken?’
‘Maar dat is natuurlijk voor haar gemak.’
| |
| |
‘Natuurlijk, - gij doet 't uit liefde, en nu ziet gij niet in, hoeveel inspanning zij zich voortdurend geeft om er naar te streven hare plaats waardig naast vader in te nemen. Gij moogt haar dus niet te veel in den weg staan!’
Mina lachte droevig en zei: ‘Alweer een ontgoocheling! Ik dacht mij zelve onmisbaar, en gij doet mij inzien dat...’
‘Gij geen oude vrijster moogt worden, zooals tante Saar, maar dat gij, evenals ik, geleerd door de droeve ervaringen onzer jeugd, geroepen zijt om, wanneer je een taak opgelegd wordt, zooals mij, of zoo gij een jong huishouden beginnen kunt aan de zijde van een man, dien gij liefhebt, dat gij dan bij voortdurende aankweeking van toewijdende zorgen en liefde de ondervinding zult opdoen, dat een gelukkige echt toch een echt geluk is!’
|
|