| |
In Zweden,
door Fiore della Neve.
Met vier Illustratiën.
Jaar op jaar wordt de stroom van toeristen grooter, die zich Noordwaarts begeeft; Denemarken, Zweden en Noorwegen, vroeger voor den vreemdeling zonder relaties als bijna ongenaakbaar beschouwd, trekken steeds meer nieuwsgierigen. Zwitserland, Noord-Italië en de Duitsche weelde-badplaatsen zouden er zeker de gevolgen van bespeuren in verminderd bezoek, wanneer niet de reismanie steeds breeder lagen der bevolking aantastte, zoodat gezinnen, welke vroeger Arnhem of Scheveningen als de eindpaal van hun wenschen beschouwden, nu thuis zijn in de Aare-schlucht, en over de Jungfrau praten met de zaakkennis van Tartarin.
Ik zag Stockholm, Christiania en een deel van het schoone Scandinavië onder de gunstigste omstandigheden. Drie weken schitterend Septemberweer, zonder een druppel regen, aangenaam gezelschap, en in reis en verblijf eene reeks van voorkomendheden. Deze laatste genoot ik als lid van een congres, waartoe de richting van mijn studiën mij niet zou geroepen hebben, maar waar strenge wetenschap ook de wereldsche genietingen en vooral de hulp der wereldsche journalistiek niet versmaadde. Ik vrees dan ook, dat eene volgende reis naar het Noorden, een weinig minder gecapitonneerd en getruffeerd, voor velen der deelnemers eenige ontgoochelingen zou opleveren. En vooral zouden zij er die aangenaamheid missen, hooger dan alle andere te schatten, welke het voortdurend gezelschap van beschaafde, gideerde mannen, allen in vacantie en geneigd om expansief te zijn, allen cosmopolitisch en polyglottisch ontwikkeld, en verheugd met geestverwanten of vereerders te verkeeren, opleverde.
Het kan niet in mijne bedoeling liggen, in enkele kolommen een reisverhaal te geven; alleen is het een genot, naar aanleiding van eenige afbeeldingen van Stockholmsche gezichtspunten, hier en daar eene herinnering op te halen.
| |
I.
Men heeft Stockholm het Parijs van het Noorden genoemd; deze benaming is meer toepasselijk op de bevolking en de taal, dan op de stad. De Zweden zijn een elegant,
| |
| |
stockholm, uit den dierentuin: 1. Belmannsro. - 2. Gröna Lund. - 3. Tacka Udden. 4. Hasselbacken. - 5. Djurgårdbrunnsvicken. - 6. Uitzicht op Manilla. - 7. Oude windmolen.
| |
| |
ridderlijk volk; de taal is zoo welluidend, dat men in den beginne, als men vrouwen of kinderen op straat of in den tram hoort spreken, meent Fransch te hooren. De woorden, die zelfs in spelling min of meer barbaarsch er uitzien, verzachten door de uitspraak; Jonköping is Jontschöpieng en de woorden, die op ‘et’ of ‘en’ eindigen, zien er heel anders uit, zoodra men weet, dat dit ‘et’ of ‘en’ het aangehangen lidwoord is. ‘Dagbladet,’ ‘het Dagblad,’ - ‘Kungsträdgården,’ ‘de tuin des konings.’ Sk, Stj klinken in een aantal gevallen eenvoudig als de Fransche sch; g is de Duitsche g; v, zelfs fv, is de zachte w; er is in de vele ö's en å's en den voor ons moeielijk te leeren fluitklank der zachte y's een eigenaardige bekoorlijkheid.
De Zweedsche vrouwen zijn, evenals de mannen, over 't algemeen groot van gestalte, met iets uitdagends in de houding en vrijmoedige oogen onder het blanke voorhoofd; de bewering der inboorlingen, dat de Stockholmsche bevolking zinnelijk aangelegd en los van zeden is, vindt in de houding der wandelende jeugd wel eenigen schijn van bevestiging.
Wat de stad zelve betreft, zij heeft meer van Venetië of zelfs van Amsterdam, maar met eenig verschil. Evenals deze steden ligt zij op een aantal eilanden, maar de eilanden zijn hier granietblokken, die hoog boven de zee uitsteken, vooraan de laagste, achteraan de hoogste, en wier toppen met paleizen gekroond zijn. En nog meer: vooraan op deze laagste eilanden heeft men de groote pleinen, de squares, de muziektuinen, de breede kaden met standbeelden, zoodat vooral 's avonds, wanneer de lantarens branden, de geheele stad een amphitheater van illuminatie schijnt te zijn. Op de eerste verdieping van het Grand Hotel staande, ziet men de eilanden achter elkaar verrijzen, met hun paleizen en kerken en groote blokken huizen over elkaar heen ziende; men kan de kronkelingen der straten volgen tot boven aan de heuvels; over het koninklijk paleis heen, over Riddarhuset, komen, achter het Mälarmeer, de hoogten van Södermalm, met huizen en fabrieken bedekt, heen kijken. Plaat I is ongeveer van dit punt genomen tusschen Kungsträdgård en het Nationalmuseum, alle aan Blasienholmshammen gelegen; maar de teekenaar of photograaf heeft hier op de kade gestaan, daardoor zijn gezichtspunt een weinig te laag gehad, en het amphitheater voor een deel verzuimd.
Het groote gebouw in het midden, met de oploopende terrassen, is het koninklijk paleis; het neemt met zijn vleugels, tuinen en binnenplaatsen, een enorm vierkant in beslag. Een paar groote bronzen leeuwen dienen als versiering aan deze zijde, waarnaar ook de kade ervoor Lejonbacken heet; overigens is het alleen door zijn grootte en regelmatigheid, niet door zijn uitwendige versiering, imposant. De gewone toegang tot de vertrekken, welke de koning bewoont, is aan eene andere zijde; de zalen, die men van het gebouw te zien krijgt: audientiezaal met eene reeks van antichambres, eetzaal, concert- en balzalen, eene groote galerij en eene wapenzaal, moeten slechts een klein deel van het reusachtig gebouw vormen. Koning Oscar houdt daar meestal zijn verblijf, terwijl de koningin voor hare gezondheid vaak in het buitenland vertoeft; ook tijdens het congres van Stockholm heeft zij zich niet vertoond. Koning Oscar is een knap lang man, recht van gestalte en breedgeschouderd, met een innemend en verstandig gelaat; zijn grijze haren ontnemen aan zijn gezicht niets van het jeugdige, maar schijnen alleen aan zijne vriendelijkheid iets waardigs bij te zetten. Hij opende het Congres in het Fransch, hield later eene rede in het Latijn, sprak Zweedsch met de Zweden, Noorsch met de Nooren, en onderhield zich op de audientie der journalisten met deze in het Fransch, Duitsch en Engelsch. Zoowel bij de verschillende audienties, recepties en zittingen van het Congres, als op de bijeenkomsten in het Grand Hotel en het feest, dat op het lustslot Drottningholm, een uurtje varens van Stockholm, door hemzelf aan de leden van het Congres werd aangeboden, voerde hij levendige gesprekken met de gedelegeerden en wie verder aan hem voorgesteld waren, en toonde zich daar veel meer een modern koning dan een Louis-Quatorze. Op de audientie der journalisten begon een Duitsch professor, die de Kölnische of de Vossische als verslaggever vertegenwoordigde,
een kleine speech, waarin hij betoogde, dat het Congres al zijn beteekenis alleen daaraan ontleende, dat de koning er het eere-presidium van aanvaard had. De eigenlijke organisator van het Congres, een Zweedsch graaf, die de journalisten geïntroduceerd had en den koning kende, kon niet nalaten te glimlachen om de overdreven vleierij, en koning Oscar viel den professor in de rede en zeide een weinig spottend: ‘Hoe kunt u dat zeggen, mijnheer? U weet toch zelf wel, dat de beteekenis van een congres als dit, ligt in het wetenschappelijk werk, en niet in de belangstelling die een leek ervoor heeft!’ Toen wendde hij zich tot de anderen, vroeg hen naar de bladen die zij vertegenwoordigden, naar onderwijs, politiek, litteratuur, en toonde zich van alles op de hoogte.
Tusschen het paleis en de kade ziet men op plaat I de Nörrbro, de groote granieten brug, die met de Wasabrug, een eind verder, het hoofdverkeer van Stockholm deelt. Den ganschen dag doorkruisen hem voetgangers, rijtuigen en trams. Aan zijn voet, in de rivier uitgebouwd, ligt het bekoorlijkste, gezelligste plekje der hoofdstad, het Strömparterre. Iederen avond is er muziek; de rand van banken, stoelen en tafeltjes langs het water is den geheelen dag met bezoekers gevuld. Het is, met zijn boomgroepen en naast het groenachtige, schuimende, zilte water, - men heeft hier nog de Saltsjö, de Zoutzee; eerst een eind verder, na de sluizen, komt het Mälarmeer, - met zijn uitzicht op de gebouwen der Blasienkade, op de plantsoenen van Kungsträdgård en den Museumtuin, en verderop het groene eiland Djurgården, voor den vreemdeling het meest verlokkende rustpunt. 's Avonds trekt het met zijn verlichting van gekleurde glazen, als een borduursel van bonte juweelen langs den zoom van het water slingerend en in den stroom weerkaatst, van al de tegenovergestelde oevers de aandacht tot zich. Met groote granieten trappen daalt men uit het drukke verkeer van de Nörrbro naar het aardige plekje af. Aan de zeezijde komen telkens stoombootjes aanleggen, die voor 10 of 6 öre (1 kroon = 100 öre = 70 cents) u naar de oevers der andere eilanden brengen.
Van Strömparterre over de Nörrbro zijn weg vervolgend, komt men op den Gustav-Adolf's Torg, waar
| |
| |
men links het paleis van den kroonprins, vóór zich het groote hotel Rydberg, rechts den koninklijken schouwburg heeft. In de opera wordt Zweedsch gezongen; wij hoorden er de ‘Aïda’ van Verdi, waarvan de tekst, in het Zweedsch overgebracht, even vloeiend klonk als in het Fransch of Italiaansch. De Zweedsche opera leeft, evenals de Hollandsche, meest van de Fransche en Italiaansche muziek; en ondanks de groote dramaturgen, die de Scandinavische landen hebben voortgebracht, brengt ook het Zweedsch tooneel meest buitenlandsche producten ter vertooning; in den tijd van ons verblijf hadden de affiches, behalve één stuk van Ernst Ahlgren, dat niet over de grenzen gegaan is, enkel vertalingen uit het Fransch.
Hetgeen plaat I verder toont, is op den voorgrond rechts het groen van Kungsträdgård (den Koningstuin), waar een standbeeld van Karel VII staat. Stockholm heeft veel paleizen en standbeelden, op granieten voetstukken. Verscheidene koningen hebben hun voorgangers willen vereeuwigen, en door standbeelden en paleizen solide te bouwen, en niet aan vernielende revoluties te doen, heeft men den voorraad weten te bewaren.
Links, achter het paleis, is het paleis-eiland, Staden, en daarachter, door de groote sluis tusschen Mälarmeer en Saltsjö ermede verbonden, het groote en rotsachtige eiland Södermalm, vol fabrieken, arbeiderswijken, pakhuizen en kantoren. Södermalm is niet fraai; het is waar, dat zijne kronkelende huizenmassa's zich in hoogten en laagten groepeeren, met halsbrekende straten, waar een dag van ijzel armen en beenen moet kosten, maar die huizen zijn oud, onregelmatig en business-like, het elegante, schilderachtige middendeel der stad schijnt het eenigszins minachtend den rug toe te keeren; toch vertegenwoordigt het Stockholm's handel en nijverheid. Tot de merkwaardigheden van de kade behooren twee reusachtige liften, de Maria-Hiss en de Katharina-Hiss, door stoom gedreven. Iedere 2 minuten wordt het kamertje met passagiers van de kade omhooggeheschen; men geniet dan op het platform een eenig uitzicht à vol d'oiseau over de stad met al hare eilanden, rechts de Saltsjö, links het Mälarmeer, vindt er een restaurant en is tevens in de hoogere straten van Södermalm aangekomen. De Katharina-Hiss is de hoogste, de Maria-Hiss geeft toegang tot een veelbezochten, hooggelegen tuin, Moselbacken.
| |
II.
Van Moselbacken, van Strömparterre, van het koninklijk paleis, van het Gustav-Adolfsplein trekt in de verte, aan het eind der Saltsjö, een groen eiland de aandacht, met verschillende torens en molens, 's avonds een buitengewone verlichting en voortdurend een ijverig verkeer met de stad. Het is Djurgården, de oude hertentuin; maar herten zijn er, meen ik, niet meer te vinden. Djurgården (plaat 2) is een permanente kermis, een pleiziereiland (of schiereiland, want het is ook door een tram met de stad verbonden). Het is iets eigenaardigs van vele buitenlandsche steden, dat zij eene bepaalde pleizierwijk hebben: Hamburg zijn Sanct Pauli, Weenen zijn Prater, Kopenhagen zijn Tivoli, Stockholm zijn Djurgården. Rondom het eigenlijke oude hertenpark, waar nog statige eiken, allerliefste donkere sous-bois, mooie rotspartijen, aardige hoekjes voor pic-nics, mooie groepjes bosch en water zijn, vindt men een reeks van vermakelijkheden; kleine theaters, café's-chantants, de manége, de tuin Novillo, Tivoli, Bellmannsro, Gröna Lund, het Victoria-Theater, de Zoölogische tuin, het Alhambra, omzoomen den oever, en voortdurend brengen de stoombootjes gasten heen en weer. De fraaiste van deze gelegenheden is Hasselbacken, waar goede concerten gegeven worden, waar de tuin groot en mooi is en de gebouwen comforfortabel; het Belvédère, dicht bij Hasselbacken, is beroemd, maar ook van de bovenveranda heeft men een allerbekoorlijkst uitzicht.
Het eiland Djurgården is groot; op een deel ligt nog eene koninklijke villa, Rosendal; op een ander een modeltuin met pépinières van de vereeniging voor tuinbouw, het overige is in verschillende tuinen en parken verdeeld. Hasselbacken intusschen is een der fraaiste plekken en het meest bezocht, met zijn boschjes en grootere en kleinere tempels, zijn fonteinen en veranda's, zijn goed restaurant en goeden kelder.
In Bellmannsro worden, naar men zegt, geen spiritualiën geschonken; overigens zijn de Zweden daarmede niet karig. In de stations kan men ook geen brandewijn of cognac bestellen; soms krijgt men ze wel cadeau en geeft een fooi; maar er wordt veel alcohol gebruikt; in de geheele levenswijze speelt deze een groote rol. De maaltijd wordt steeds begonnen met het zoogenoemde Brännvinsbord (brandewijntafel) of smörgåsbord (boter- en broodtafel). In een hoek van de kamer is een kleine dientafel aangericht, waarop brood, boter en verschillende hors d'oeuvre, sardines, kaviaar, harde eieren, gemarineerde haring, rendiertong, koud vleesch, zalmslâ, kaas, zuur, rookvleesch enz., op kleine schaaltjes geplaatst zijn, en daarnaast - eene keus van karaffen, of ook wel, in de kleine restaurants, een koperen machine in den vorm van eene bouilloire, met zes à acht kraantjes, die verschillende soorten van brandewijn, kummel, jenever, whiskey, laten vloeien. In de moderne families is men bezig deze brood- en botertafel af te schaffen, waar de familieleden, naar de huisvrouwen beweren, hun eetlust bederven en daardoor te kieskeurig worden. Ook is het duur, zeggen deze, omdat men niet te weinig keus dient te geven, en de schoteltjes, die eenige malen vergeefs zijn voorgezet geworden, gaan indrogen en onsmakelijk worden, en moeten worden weggegooid en vernieuwd. Bij deze hors d'oeuvre staan borden, messen en vorken, maar geen stoelen; men eet daar staande een stukje of neemt zijn gevuld bordje mee naar tafel; eerst daarna wordt de soep gediend.
Maar de Zweedsche punch is eene nationale instelling; men drinkt ze op alle tijden van den dag. Sedert jaren is zij ook over het zuidelijke deel van Europa verspreid, maar men moet haar toch eigenlijk in het land zelf proeven. De fijne arakgeur, met een curieusen bijsmaak, die aan teer doet denken en prikkelend is, geeft er iets onmiskenbaar eigenaardigs aan. Wanneer men 's avonds voor alle café's de heeren en dames ziet zitten, ieder met hun doorschijnend half fleschje punch vóór zich, - zij drinken hem ‘droog’, - schijnt het punchgebruik intusschen erger
| |
| |
dan het is. Ieder heeft namelijk wel zijn eigen half fleschje vóór zich, maar niet ieder drinkt het leêg; de fleschjes zijn afgedeeld op de wijze van de cognac-flacons in Parijs of de druppelfleschjes der apothekers. Als men wil opstaan, roept men: ‘hönne!’ (zooveel als ‘aannemen!’ - ik weet niet wat het beteekent), en de ‘vaktmästere’ (kellner) bekijkt het fleschje en ziet hoeveel men schuldig is. Wenscht men - als onervaren vreemdeling - terstond het geheele half fleschje te betalen, dan zegt hij verwonderd maar beleefd: ‘Ahh ssò!’
| |
III.
De beide andere platen geven voor een deel dezelfde stadsgedeelten weer, als de eerste; plaat 3 vertoont den Gustav-Adolf Torg, links de koninklijke
stockholm:
Het Gustav-Adolfsplein. - Koninklijke Opera. - National Museum.
opera, op den vóórgrond het inrijden van de Regeeringsgata, een van Stockholm's groote winkelstraten, rechts op den achtergrond het koninklijk paleis, de Nörrbro, en de populieren en boschjes van Strömparterre, over het water heen het National Museum en nog verder de Carl Johann Kyrka, de arsenalen en kazernen van het eiland Skeppsholm. De tram, die over de Nörrbro gaat, is geheel van het Amsterdamsche model, met koetsier en conducteur; de ander, een kleiner soort, is van veel eenvoudiger inrichting. Hij heeft geen conducteur; de koetsier heeft een spiegeltje tegenover zich, waardoor hij ziet, wie in den wagen komen. Men gaat, zoodra men binnenkomt, naar een klein loketje, dat in een der voorramen is aangebracht, en schuift er het verschuldigde door. Heeft men geen klein geld, welnu, in de voordeur is een raampje, waarboven ‘Wexel’ vermeld staat. Men schuift er zijn muntstuk door, en de koetsier heeft vóór zich, aan het spatbord, eene kleine lade bevestigd, met pakjes wisselgeld, voor de verschillende munten die men hem geven kan. Zou iemand verzuimen te betalen, dan laat de koetsier eenvoudig zijn tram stilstaan, komt naar binnen en herinnert den nalatige aan zijn plicht. Dit stelsel zou voor de groote trams midden in de stad niet aan te bevelen zijn, maar voor het niet-correspondeerend net naar de buitenwijken is het een groote besparing van kosten.
Uit den toren van de St.-Jacobskerk (plaat 4), die den hoek vormt van den Kungsträdgård (Koningstuin) en de breede Jacobsgata, heeft men een aantal van de fraaiste gezichten van Stockholm. Het hier genomene is weder naar den kant van Blasienholmenhammen; op den vóórgrond de Carl XII Torg, omzoomd met groote huizen, wier benedenverdieping tot winkels, café's en kunsttentoonstellingen is ingericht, (onder anderen is er een winkel met porselein van de Zweedsche fabriek Gustavborg en mooie biscuit-reproducties naar Thornwaldsen en de meesters der Noordsche musea); in den inham, aan de kade, het Grand Hotel, een der grootste en best ingerichte hotels van Europa, met reeksen van feestzalen en antichambres, wintertuin, restaurant, baden en al wat verder kan gewenscht worden; verder het Museum, de Skeppsholmbrug en het Kazerne-eiland. Maar aan de linkerzijde is nog een gedeelte, dat niet vermeld wordt; een groote haven wordt er nog omsloten door nieuwe wijken en ruime gebouwen. Daar vindt men het Berzelius-park, met het standbeeld van den geleerden chemicus Prof. Berzelius; verder een nieuwe komedie, kazernes, het groote gebouw der vrijmetselaarsloge, de nieuwe synagoge, en nog meer links, buiten het gezicht der plaat, de inrichtingen van onderwijs, de botanische tuin met het monument
| |
| |
stockholm: Gezicht op Stockholm van den toren der St.-Jacobskerk.
| |
| |
van Linnaeus en allerlei wat ruimte noodig heeft.
Nog is er een interessant gedeelte, waarvan men op plaat 1 eene kleine aanduiding vindt. Op Staden, het paleis-eiland, vindt men, achteraan, dicht bij de Gustav Wasa-brug, een aantal gebouwen, het oudste gedeelte van Stockholm vertegenwoordigend. Het zijn het oude Radhus (Raadhuis), de Riddarholmskerk, het Riksdagshus, het gebouw van den Hofraad, het Rijksarchief, de oude jonkerschool, de vroegere Munt, het Riddarhus, allen oude gebouwen, groot en somber, door kleine nauwe straatjes gescheiden en den indruk makende van ieder een beleg te kunnen doorstaan. Hier heeft men wel de citadel van den ouden Zweedschen rijksadel met zijn sombere drama's en bloedige wraakoefeningen; het graniet van Riddarholm moet wel menige executie en menige duistere daad hebben bijgewoond. Het interessantste van al deze gebouwen, het symbool ervan, is het Riddarhus. In de groote ridderzaal ervan werd de openingszitting van het Congres gehouden. Zij is geheel van binnen met ijzer bedekt, namelijk met ijzeren plaatjes, ieder met het wapen van een Zweedsch geslacht beschilderd, en welke zoo bevestigd zijn, dat ze er kunnen uitgelicht worden, zonder beschadiging. Alle muren, alle lambriseeringen, tot zelfs de vensternissen, zijn met deze kleine wapenschilden bekleed; men leest er de groote namen der Gyllenstjerna's en Oxenstjerna's, der Stures, Torstensons, Wases en Baner's en honderden anderen. Door de hoofddeur, waardoor de ridders binnenkwamen, bereikt men alleen de plaatsen der toehoorders. Dan volgt eene diepte, waartoe twee trappen, uit de benedenzalen omhoog leidend, toegang geven. Alleen langs deze kon men vroeger de plaats bereiken, waar het bestuur zetelde; bij het Congres was deze scheiding overbrugd, maar bij de stormachtige vergaderingen der Zweedsche ridderschap in vroeger tijden zullen zeker deze voorzorgen, hetzij om den voorzittenden een veiligen aftocht te verzekeren, hetzij om beschuldigden op of weg te leiden, geen weelde zijn geweest.
Men zie in het bovenstaande geene beschrijving, alleen korte notices, en nog geven zij volstrekt den indruk niet weer, dien de stad maakt. Behalve Riddarsholm, de oude citadelrots, waar zelfs het kleine levendige marktplein iets middeleeuwsch heeft, maakt de geheele stad, met haar ruime kaden, groote gebouwen, en het levende water overal tusschen doorspoelend, den indruk van sierlijkheid en eene gemakkelijke opvatting van het leven. De reusachtige gemetselde kachels, zelfs in kleine hotelkamers, doen wel bedenken, dat niet altijd de Zoutzee en het Mälarmeer de vonkjes van eene Septemberzon in hun groene voren strooien; de boerenvrouwen, die zooveel verschot van kleeding niet hebben, dragen nu zelfs op de markt haar jakjes met schaapsvel of bont gevoerd boven de bontgestreepte boezelaars; de hooge puntmutsen der mooie meisjes zijn van warm zwart laken; - maar in alles is iets vriendelijks, zonnigs, helders, dat tot het karakter van stad en volk schijnt te behooren. Men beweert, dat de Stockholmsche handelaars slecht bekend staan, dat zij vaak koopwaren bestellen zonder voldoend kapitaal, en slag over slag failleeren zonder gewetensbezwaar, - dit ook schijnt bij de algemeene luchthartigheid van deze mooie, groote, blonde menschen niet zoo onwaarschijnlijk. Een klein bewijs voor hun gemoedelijkheid: tijdens het Congres, toen er vele vreemdelingen in zonderlinge kleederdrachten en uniformen af en aan liepen tusschen de hotels en Riddarsholm, had men voor de twee grootste hotels, Rydberg en het Grand Hotel, waar de meesten logeerden, een rij tafeltjes en stoelen geplaatst, waarschijnlijk voor het amusement der logeerenden. Nu, zoolang deze stoelen niet door de gasten bezet werden, dienden ze tot rustplaats voor eene geheele menigte deftig aangekleede oude heeren en dames, die waarschijnlijk niets anders te doen hadden dan naar de vreemdelingen te kijken, van den vroegen morgen tot den laten avond. Verlangde een groepje hotelbewoners een plaats, terstond
verdwenen de oude dames en heeren tusschen de menigte, maar ook zonder eenig bezwaar werden de ledige plaatsen weer door hen ingenomen. Niemand van het hotel dacht er aan, hun gastvrijheid te weigeren, maar zij werden ook niet door valsche schaamte teruggehouden, evenals het volk kosteloos te genieten wat zij konden.
Er is iets vrij's in de geheele bevolking; ook de vrouw is er geavanceerder dan in zuidelijke landen. Eenige vakken, het photografeeren, het kappers- en barbiersvak, worden bijna uitsluitend door vrouwen uitgeoefend; in winkels en wisselkantoren zijn de bedienden en boekhouders meest dames; in het bureau van den telephoon zagen wij 160 meisjes. (De telephoon te Stockholm kostte vroeger 120 kronen, ongeveer evenveel dus als in Amsterdam; men heeft hem daarna op twee derden verminderd, en hij telde in den zomer van 1889 reeds ruim 6000 abonné's).
De opvoeding der meisjes wordt, wat ook Ibsen's ‘Nora’ moge doen gelooven, niet zooveel minder degelijk opgevat dan die der knapen; alleen ontbreekt aan beide nog te veel het voornaamste vereischte voor kleine volken, het polyglottisme. Vele beschaafde Zweden verstaan bijna niet anders dan hun eigen taal; toch zouden zij, met de vele nuances van klanken en medeklinkers, die hun taal biedt, allicht even goed als de Russen en Hollanders in staat zijn, om vreemde talen te leeren spreken; in dit opzicht staan zij bij de Denen, die Duitsch kennen, en de Noren, die Engelsch spreken, ten achter; alleen voor dezelfde kringen, die door geheel Europa Fransch spreken, is het ook hier de taal der opvoeding.
Wie dan naar Stockholm gaan wil en iets meer hooren, dan de portier van het Grand Hotel hem vertellen kan, zal wèl doen, een beetje Zweedsch te leeren. De taal is wel moeilijker dan Deensch en Noorsch, maar niet ongenaakbaar; een menigte woorden en vormen zijn, als men over de metamorphose der uitspraak heen is, bekend.
|
|