De Huisvriend. Jaargang 1891
(1891)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
Hoewel in het begin de verbazende drukte mij deed duizelen, gewende ik daaraan spoedig en trok weldra alleen dapper de stad in, waar het overigens zeer gemakkelijk is om den weg te vinden. De straten loopen allen evenwijdig of snijden elkaar rechthoekig, zoodat men nooit in de rondloopende straten verdwaald kan raken. De voornaamste straten zijn geducht breed, en hebben trottoirs, bijna alleen reeds zoo breed als de Kalverstraat te Amsterdam. De voetgangers wagen zich zelden in het middengedeelte, daar dit steeds door een rij voertuigen is ingenomen. Het oversteken van een straat is daar ook een levensgevaarlijk iets, en heeft alleen op de hoeken plaats. Evenals in Londen, zijn daarbij de politieagenten van zeer veel nut. Wanneer ge geen kans ziet om tusschen die reeks voertuigen door te komen, dan wendt ge u maar tot een ‘policeman’, die onmiddellijk bereid is u van dienst te zijn. Hij behoeft slechts zijn korten stok, ‘club’ genaamd, in de hoogte te steken, en onmiddellijk staan aan weerszijden alle voertuigen of trams stil. Zijt ge veilig aan den overkant gekomen, dan geeft de agent weer een teeken, en de rij karren, rijtuigen en omnibussen stelt zich opnieuw in beweging. Men zou licht denken, dat er soms onwillige koetsiers onder konden zijn, maar de politie is daar zóo flink en treedt zóo krachtig op, dat men het niet zou wagen hare dienaren te dwarsboomen. Indien een politieagent iemand wil arresteeren, drukt hij op een aan bijna elke lantaarnpaal aanwezige elektrische schel, en bijna onmiddellijk is er een met twee flinke paarden bespannen wagen aanwezig, die den weerspannige opneemt en onder dak brengt. In Chicago hebben de huizen een nieuw en flink aanzien. Sinds een groote brand, voor eenige jaren tal van gebouwen in de asch legde, is er eene bepaling gemaakt, dat er geen houten huizen meer gebouwd mogen worden. Veelal worden de onderste verdiepingen voor winkels gebruikt, en de overige étages doen als kantoren dienst. Soms heb ik tien verdiepingen geteld. Met kolossale letters staat dan op elk raam, welke firma daar kantoor houdt, of welke dokter daar te raadplegen is. Er zijn echter ook tal van groote magazijnen, die een geheel gebouw in beslag nemen, en waar men letterlijk van alles kan krijgen. Ge kunt er uw huis geheel meubelen en inrichten, uw keuken van alle benoodigdheden voorzien, uwe wandel- of baltoiletten koopen, en u kostbaarheden aanschaffen zoo mooi als ge maar wilt. In het ‘basement’ (sousterrain), is eene uitstalling van het fijnste tot het eenvoudigste speelgoed, en vindt ge een zaal vol blikwerk, vormen voor allerlei poddingen, taartpannen enz., alle onmisbare zaken in een Amerikaansch huishouden, waar zoetigheden een groote rol spelen. Alle artikelen hebben haar ‘departement’, en bij het binnentreden van den winkel wordt ge onmiddellijk op de hoogte gebracht, op welke verdieping en in de hoeveelste kamer links of rechts ge het artikel kunt krijgen, dat ge verlangt. Daar het trappen klimmen u misschien zou vermoeien, behoeft ge slechts op een electrische schel te drukken, en weldra wordt een deur opengeschoven, en een in livrei gekleede neger noodigt u grijnzend uit, in een keurig kamertje te stappen, waarin langs drie zijden, fluweelen banken staan. Ge neemt plaats, de deur wordt toegeschoven en de ‘lift’, brengt u waar ge wezen moet. Op dezelfde wijze gaat ge weer naar beneden. Zijt ge vermoeid, door het doen van uwe inkoopen, welnu, ook daarop heeft men gerekend, en de eigenaar heeft er voor gezorgd, dat ge in een elegant gemeubeld salon, u op een sofa of in een schommelstoel kunt neervlijen, een plaatwerk ter hand nemen, of wel u aan uwe correspondentie kunt wijden. Ook is er eene keurige toiletkamer, waar ge u kunt opfrisschen. Indien ge dorstig zijt, gaat ge in de confiserie een glas ‘sodawater’ of een portie ‘ice cream’ gebruiken. Het is een waar genoegen om eens door zoo'n magazijn te dwalen en alles op zijn gemak in oogenschouw te nemen. Meermalen deed ik dit dan ook, maar niet overal kon ik alleen binnengaan. Mijn broer was dus mijn leidsman door kantoren van bankiers en advocaten, (waar men eveneens vrijen toegang heeft). Hij liet mij het stadhuis, postkantoor en gerechtshof zien. Wij namen een kijkje van de korenbeurs, maar daar kon ik mijn lachen niet laten. Het gaf mij den indruk van een gekkenhuis. Wij zaten op de galerij en beneden ons was de handel in vollen gang. Het was een geschreeuw, opsteken van éen of meer vingers, springen op banken om beter gezien te worden, tegen elkaar opbieden, kortom, hooren en zien verging, en ik was blij weer in de open lucht te zijn. Nu begaven we ons naar het voornaamste hôtel van Chicago ‘Palmen house’ genaamd, dat keurig is ingericht. Nadat we daar een poosje gezeten hadden, stelde mijn broer mij voor, om een beroemde barbierswinkel te gaan bezien. Ik aarzelde om als dame daar binnen te treden, maar mijn broer lachte om mijne vrees en verzekerde mij, dat tal van dames zich gingen overtuigen, of het verhaal waarheid bevatte, dat de vloer met zilveren ‘dollars’ was ingelegd. Het was inderdaad een eigenaardig gezicht, die zilverstukken in den grond te zien glinsteren, maar toch drong de gedachte zich bij mij op, of de eigenaar, die zooveel geld bezat, dat hij honderden renteloos kon laten liggen, daarvan geen beter gebruik had kunnen maken. Wat al armoede had hij daarmede kunnen lenigen! Wij begaven ons nu, bepaald uit nieuwsgierigheid, naar een ‘dime-museum.’ Reeds meermalen had in de courant, eene advertentie ons oog getroffen, waarin vermeld werd, dat in het ‘dime-museum’ in de ....street iets heel bizonders was te zien, namelijk: Chaska, een volbloed Indiaan, en zijne vrouw, een blanke onderwijzeres, nader aangeduid als ‘angel-bride’ (‘bride’ noemt men in Amerika een vrouw in het eerste jaar van haar huwelijk). Men kan zich voorstellen, hoe benieuwd ik was, om met dat engelachtig wezen kennis te maken, waarover de couranten zoo vol waren, maar toch kon ik mij niet begrijpen, hoe eene ontwikkelde vrouw er ooit toe had kunnen besluiten, om haar lot aan dat van een onbeschaafden roodhuid te verbinden. | |
[pagina 264]
| |
Een groote menigte menschen verdrong zich vóor het gebouw en las met open mond de aanplakbiljetten, luide opmerkingen makende of verwondering te kennen gevende. Het stroomde naar binnen en ook wij naderden den ingang. Een kolossale negerportier, waardig als een reus tentoongesteld te worden, nam onze ‘dime’ in ontvangst. Een ‘dime’ is een zilveren muntstukje ter grootte van ons kwartje, en heeft een waarde van tien amerikaansche centen. Wij traden binnen, en kwamen in een lange zaal, waar allerlei wonderen te zien waren. Natuurlijk begaven we ons het eerst naar ‘the great attraction.’ Het jonge paar was op een soort troon gezeten en liet zich met lijdelijke onverschilligheid bekijken. Chaska was een knap man, een echt indianentype, in de kleederdracht van zijn stam. Maar te vergeefs zocht ik naar de engel die ons beloofd was. Wel zat er een juffrouw naast hem, alles behalve jong, met een tanig gezicht, een spitse kin, vooruitstekende onderlip en een ontevreden uitdrukking op het gelaat. Zij was mager en klein en droeg een crème zijden japon, die er even verlept uitzag als de bezitster. Cora Fellows, zooals zij vóor haar huwelijk heette, was de eerste blanke vrouw die met een roodhuid in het huwelijksbootje stapte. Wij maakten met haar een praatje en zij vertelde ons dat zij nog veertien dagen in Chicago bleven en dan een engagement in St. Louis hadden. Zij verdienden 50 dollars ongeveer per dag, en kunnen dus een aardig sommetje overleggen, maar het lijkt mij vreeselijk zoo altijd te kijk te moeten zitten en allerlei hinderlijke aanmerkingen van een niet altijd beschaafd publiek te moeten aanhooren, als: nu, dat is ook een oudbakken engel! - de roodhuid was zeker jaloersch en heeft nu haar grootmoeder in haar plaats gezet! - zulk een engel zou ik niet present willen hebben! - ik heb spijt van mijn ‘dime’, want ze is geen ‘nickel’ waard! - (een ‘nickel’ is 5 Amerikaansche centen), enz. We gingen verder, en kwamen nu bij een man die kunstig getatoeëerd was, en daarenboven zich verheugde in een prachtigen haardos. Zijn haar hing tot over het middel en was blauwzwart van kleur. Op zijn borst waren kunstig allerlei tafereelen geprikt en ook zijn armen waren met allegorische voorstellingen versierd. De arme man trok zulke pijnlijke gezichten, dat mijn broer hem de reden daarvan vroeg. Hij zeide ons, dat hij zulke hevige pijnen aan zijn rechterarm had, dat hij het haast niet meer kon uithouden. Het kan ook niet anders, of een dergelijke bewerking moet schadelijk voor de gezondheid zijn. We kwamen daarna bij eene negerin, wier haar een halve el rondom het hoofd uitstond. Na nog een paar dergelijke curiositeiten te hebben bewonderd, kwamen we aan een toestel waarop men moest gaan staan, om zijn welgelijkend portret te zien. Ik stapte er moedig op, vooruit wetende wel niet geflatteerd te zullen worden. Dit was dan ook niet het geval, want - ik zag mijn gezicht in het onmogelijke verbreed, in het lichaam van een orang oetang. Op allerlei manieren werd men voor den gek gehouden. ‘China remains,’ bleken stukjes gebroken aardewerk te zijn, en gewone potlooden werden ons als ceders van den Libanon aangewezen. Hoewel we niet veel schoons hadden te zien gekregen, vond ik het toch eigenaardig eens iets dergelijks te hebben bezocht. De eigenaars van ‘dime-museums’ verdienen, niettegenstaande het hooge salaris, dat ze aan hunne sujetten moeten betalen, veel geld. Steeds is er nieuwe toevoer van kijkers, die er hun ‘dime’ voor over hebben, om het genot te smaken, dat hun beloofd wordt, door met bedriegerij gekruiden bluf. |
|