Uit mijn raam.
.... Of ik het niet stil heb, lieve Ettie, in de lange uren, welke ik, gedurende de afwezigheid van mijn besten man, op Varenheuvel moet doorbrengen?
Stil ja, maar eenzaam neen!
Ge moest me hier zien zitten, beste vriendin, in mijn heerlijke tuinkamer, nadat ik mijn huiselijke bezigheden heb bezorgd, nadat ik met Keetje - pardon! Cornelia - het gewichtige hoofdstuk heb afgesloten over ons dagelijksch menu, want ziet ge, 't is een heel prozaïsche waarheid, welke ik laatst op een der blaadjes van mijn scheurkalender vond, maar o zoo waar: ‘De weg naar het hart van den man leidt langs zijn maag!’ En het hart van mijn besten Eduard bezit ik geheel, maar - een andere scheurkalender-waarheid - ‘'t is geen moeite een hart te winnen, wel het te behouden,’ en daarom respect voor de maag!
Soms moet ik - lach niet! - ook de wasch met Aleida, onze tweede of linnenmeid, bezorgen; dat alles gebeurt in de keuken of in de mangelkamer, maar is dat alles gedaan, dan vlucht ik in mijn tuinkamer naar het gezellig hoekje aan mijn raam, dat als in een lijst een prachtig stukje landschap omsluit: groene, frissche weiden, golvende korenakkers, een boerenwoning, in het verschiet de donkere lijnen van een dennenbosch, en daaroverheen een altijd wisselende hemel, nu eens grauw als lood, slaperig, droomerig, dan kristalblauw, tegen zonsondergang met allerlei diepe tinten van rood, goud, violet, zeegroen, oranje overtogen.
Dat zie ik, als ik mijn oogen ophef, maar dat doe ik zoo weinig, ik heb er geen tijd toe! Geen tijd? Gij meent het te begrijpen.... immers dan lees ik mijn geliefde dichters of ik verbeeld mij te zijn wat ik vroeger was - nu ja, laat het mij maar neerzetten, voor u, mijn tweede ik, die precies weet hoeveel ik waard ben, - een bewierookte actrice. Ik doorleef mijn triomfen van vroeger, ik zie mij weer staan vóór het voetlicht, ik hoor het gejuich van het publiek, de kransen worden mij toegeworpen, de fanfares spelen....
Ach, lieve Ettie! hoe vergist ge u; 't is waar, de herinnering aan al die glorie komt nog wel eens bij me op, ik denk nog wel eens aan het verledene, maar zonder spijt, zonder rouw, met dankbaarheid in het hart, jegens God, die mijn leven zulk een schoone richting gaf, die mij ontrukte aan een bestaan, van buiten zoo schitterend en woelig, van binnen zoo ledig en hol, om mij daarvoor in de plaats te geven de grootste zegeningen welke een vrouw ten deele kunnen vallen: de liefde van een ernstig man, de achting zijner omgeving en... liefste Ettie, tot later! Daar komt mijn Eduard aan; ik werp naald en naaiwerk weg, want ik heb voor het raam zitten werken aan het jurkje van ons kind!