Men gaat met deze proef op de volgende wijze te werk: De gedachtenlezer laat zich een zijden draad
3. de geheimzinnige slinger.
en een drinkglas geven en vraagt aan eene dame uit het gezelschap een ring, liefst een trouwring.
Nadat hij zich met de dame in verbinding gesteld heeft door het vasthouden der polsen, van de punten van een zakdoek of iets dergelijks, wikkelt hij het uiteinde van den draad, waaraan de ring hangt, om zijn uitgestrekten wijsvinger, gaat naar het tafeltje, waarop het drinkglas staat, en houdt zijn den hangenden ring dragende hand zoodanig boven het glas dat de ring voorloopig in het midden schommelt. Zoodra deze toebereidselen geëindigd zijn, verzoekt hij de dame om verontschuldiging, daar hij voor het welslagen zijner proef volstrekt noodig heeft, haar juisten ouderdom te weten. De dame geeft een leeftijd aan - gewoonlijk niet den ware.
De gedachtenlezer waarschuwt haar dat zij het juiste getal moet zeggen, maar zij blijft natuurlijk bij haar bewering.
‘Goed,’ roept de toovenaar uit, ‘ik ben in mijn hoedanigheid van gedachtenlezer alwetend en in staat dezen ring de kracht te schenken om de geheimste dingen te onthullen. Wees zoo goed uitsluitend te denken aan het getal dat uw leeftijd aangeeft.’
Een plechtige stilte heerscht overal; allen zijn in verwachting van de dingen die komen moeten en alle blikken richten zich op den ring. Daar begint de gouden slinger zich te bewegen, steeds krachtiger, eindelijk klinkt hij tegen het glas en men telt: een, twee, drie, vier, tien, twintig, vijf en twintig, dertig, drie en dertig slagen heeft de tooverring doen hooren.
De dame had 28 jaar als haar leeftijd opgegeven, en de geheimzinnige slinger raadt 33 haar juisten ouderdom; hoe komt dit? Doodeenvoudig door dat zij in angst verkeerde dat de booze ring haar leugentje zou aan den dag brengen, en haar hersens waren zoodanig met dat cijfer vervuld, dat zij toen schokken mededeelden aan de spieren, waarvan de gedachtenlezer onbewust de bewegingen waarnam en deze weer op de hand, die den ring droeg, overbracht. Wij zeggen ‘onbewust’, en dit is inderdaad het geval, daar de gedachtenlezer nooit tot het bewustzijn geraakt van wat hij doet; hij voelt zich eenigermate slechts als een werktuig in de hand van het denkende medium.
Behalve dit zoogenaamde ‘gedachtenlezen’ waarbij gedachtenlezer en medium nog altijd meer of minder rechtstreeks aan elkander verbonden zijn, bestaat er nog een andere soort van ‘gedachtenlezen’ of liever ‘gedachtenoverbrengen’, de zoogenaamde telepathie, waarbij de twee in gedachtenverbinding gestelde personen dikwijls mijlen ver van elkander verwijderd zijn.
Het zou ons te ver voeren indien wij alles wat de ondervinding en de wetenschap van deze proeven gezegd hebben, zoo kort mogelijk zouden willen samenvatten. Zeker is het, dat zoo ooit, het woord van Hamlet aan Horatio hier op zijn plaats is:
‘Er zijn meer dingen tusschen hemel en aarde, Horatio, dan waarvan uw schoolsche wijsheid ooit droomde.’ Verrassend en ten hoogste merkwaardig zijn de proeven, welke men met deze nog betrekkelijk jeugdige kunst neemt. Zij zouden ongelooflijk klinken, indien men ze niet zelf had bijgewoond; onwillekeurig betreedt men hier het terrein van spiritisme, hypnotisme, magnetisme en hoe de andere ismen heeten mogen, zoo flauw is de grens die hier het bovenzinnelijke van het door onze zinnen waarneembare scheidt. Liever willen wij nog een paar uitkomsten mededeelen door telepathie verkregen.
De eenvoudigste vorm daarvan is het in Engeland en Amerika algemeene ‘Willing game’ (wilspel). Dit gaat aldus toe:
In een gezelschap wordt een jong persoon, meest een kind van tusschen de zes of tien jaar, de kamer uitgezonden met de opdracht om zoodra het weer binnen geroepen wordt, er op te letten welke gedachten in hem opkomen en deze dan dadelijk uit te voeren.
Zoodra dit medium het vertrek verlaten heeft, be-
4. telepathie van een kind.