Iets over slaap.
De vrouwen hebben over het algemeen een veel lichteren slaap dan de mannen en droomen veel meer. Van de personen van het vrouwelijk geslacht droomen alle nachten en dikwijls 73 pCt.; van studeerenden slechts 50 pCt., en van de overige mannen 48 pCt. Verder blijkt, dat met toenemenden ouderdom, zonder onderscheid van geslacht, de droomen zeldzamer worden, maar de slaap ook lichter. De kans tot droomen, welke in de jeugd gering is, neemt zeer toe, heeft op den leeftijd van 20-26 jaar haar hoogtepunt bereikt, en neemt daarna weder af. De droomen zijn bij lichten slaap veelvuldiger dan bij zwaren; de levendigheid der droomen is ook bij de vrouwen het grootst. Personen met lichten slaap kunnen zich de droomen het best herinneren. Op den duur van den slaap schijnen de zwaarte van den slaap en het droomen bij de mannen geen invloed uit te oefenen. Heel anders is het bij de vrouw: hier vinden wij groote verschillen; die, welke veel droomen, slapen bijna een uur langer dan die zelden droomen, de personen met lichten slaap bijna een half uur minder dan die met zwaren slaap. Daarbij is de behoefte aan slaap grooter bij vrouwen dan bij mannen.
De tot inslapen noodige tijd is langer bij sterke droomers en lichte slapers. Wie weinig droomt is in den regel 's morgens beter gestemd dan die het veel doet. De zenuwachtigheid, welke bij de vrouwen veel sterker voorkomt dan bij mannen, gaat met lichten slaap en veel droomen gepaard. Verder is het nog een zeer belangrijke omstandigheid, dat overal zware slaap met weinig droomen 't meest voorkomt bij phlegmatieke menschen.