De koning der reclame.
Zoo er iets is, dat in de laatste helft der 19de eeuw verbazende afmetingen aangenomen heeft, dan is het ongetwijfeld de reclame, in goed Hollandsch overgezet ‘de bluf.’
Wanneer men de muren van huizen, de kappen der trams en omnibussen, de binnenzijde der spoorwegwagons, de rotsen en bergen, ja zelfs de ruggen der menschen met reclamebiljetten bedekt ziet, indien alle mogelijke soorten van proza en poëzie gebruikt worden om de aandacht te vestigen op iets, wat anders die aandacht niet waard zou zijn, dan is het vooral te danken aan een man, die nu onlangs gestorven is, en wiens naam onder de algemeene zelfstandige naamwoorden is overgegaan, met de beteekenis van bluf, reclame of boerenbedrog.
Wij bedoelen ‘Barnum’, met zijn vollen naam Phineas Taylor Barnum, de grootste eigenloftrompetter der eeuw, waarbij zelfs de Van Houten's Cacao in 't niet verzinkt.
Natuurlijk was Barnum een Amerikaan; aan gene zijde van den Atlantischen Oceaan krijgt alles reusachtige afmetingen. Hij werd in 1810 geboren, en het zaken doen zat hem in 't bloed, want reeds op 14-jarigen leeftijd begon hij aan het geld verdienen en het weer te verliezen, want het ging op en af; hij probeerde van alles en ondervond van alles: brand, failliet, schipbreuk misschien, en begon eindelijk kijkspellen te vertoonen.
Het geluk wilde dat hij in kennis kwam met een aardig dwergje, dat hij als Tom Pouce wereldberoemd wist te maken. Met Tom Pouce bereisde Barnum Amerika en Europa, werd aan de hoven ontvangen en maakte daarover den grootsten bluf.
Toen legde hij de hand op een tweede merkwaardigheid van geheel anderen aard, de beroemde zangeres Jenny Lind; nu is men er zoo aan gewoon, dat een beroemde man of vrouw met een impressario een kunstreis maakt, dat men er niets vreemds meer in vindt. In dien tijd echter was het heel iets nieuws dat een zangeres zich, om zoo te zeggen, verhuurt aan een ander, die voor haar reclame maakt, haar aan het publiek vertoont als een wild dier, een reus, een dwerg, of ander misgeboorte.
't Is Barnum, die de eerste impresario was, en deze soort van kunstreizen in de mode bracht. Na dien tijd verzon hij telkens wat nieuws, dan eens hield hij voorlezingen over zijn eigen lotgevallen, dan kocht hij in Londen den lievelingsolifant Jumbo en nam hem mede naar Amerika, dan weer stak hij naar Londen over met schepen vol merkwaardigheden: menschen, dieren, en wat al meer, waarvan de catalogus alleen negentig millioen nummers heette te bevatten. Onophoudelijk reisde hij tusschen Europa en Amerika heen en weer, altijd door klonk het luid geschetter van zijn loftrompet; in de voornaamste steden der Vereenigde Staten legde hij musea aan. Een der afdeelingen van het New-Yorksche museum bestaat alleen uit het Sanger Circus, dat hij voor vier ton kocht.
Wanneer hij zich eenige rust gunde, dan ging hij die genieten in de stad Bridgeport in Connecticut, waarvan hij tot Mayor of Burgemeester verkozen werd; daar bouwde hij zich een prachtige villa maar stichtte er ook vele arbeiderswoningen, inrichtingen van liefdadigheid en zelfs een buitengewoon fraai kerkhof, waarin hij nu ook ter ruste is gelegd.
Dat hij in de Vereenigde Staten goed gezien was en men in het vaderland der Reclame, den Grootmeester en Apostel van den Bluf naar waarde wist te schatten, blijkt hieruit, dat hij sedert bijna 40 jaar lid van de Kamer der Afgevaardigden was en telkens na zijn periodieke aftreding herkozen werd. Zelfs bracht hij het tot candidaat voor den presidentszetel, maar moest voor zijn democratischen mededinger het veld ruimen.
Natuurlijk deed hij ook aan journalistiek. Hij had een eigen courant, die, zooals licht te denken is, in de eerste plaats bestemd was om den lof van Barnum en wat Barnums was te verkondigen. Verder gaf hij zijn ervaringen op het gebied van den humbug uit in vier boeken, die niet van letterkundige waarde