Meissonier, Knaus en David Bles tot membre agrégé de l'Academie Royale de Beaux Arts à Anvers, benoemd werd, een titel, die slechts aan 25 vreemde kunstenaars gegeven en bij versterven aangevuld wordt.
Ook zijn eerelidmaatschap van de Société Royale des Artistes Belges, en van het Genootschap Architectura et Amicitia, werd steeds door hem op hoogen prijs gesteld.
Op zijn 70sten verjaardag werd hij door de maatschappij Arti et Amicitiae, waarvan hij van 1863-77 bestuurslid (secretaris-president) was, benoemd tot eerebestuurder en tot eerelid van den kunstkring Arti et Amicitia.
Onnoemlijk is het aantal groote en kleine schilderijen door Springer voortgebracht, ongerekend nog
stadsgezicht. Naar C. Springer. (Zie blz. 156.)
de tallooze aquarellen en houtskoolteekeningen (fusains). Deze laatsten maakte hij voornamelijk als schets voor zijne later te schilderen stukken.
Niet alleen in Holland, doch ook in het buitenland zocht hij zijn onderwerpen, en zijn herhaalde reizen door Noord-, Zuid- en West-Duitschland, gaven hem veelvuldige stof voor talrijke kunstproducten, Bremen, Lubeck, Ulm, Neurenberg, Hameln, Paderborn, Soest, Halberstad, Wernigerode, Brunswijk, Keulen, Munster enz., zijn door hem in hunne schoonste gebouwen vereeuwigd. Onder de hollandsche stadsgezichten zijn het schoonst die uit Amsterdam: het huis met de Hoofden op de Keizersgracht, het Huis van den heer de Veer op de Heerengracht. Het oude stadhuis op den Dam. Verder het stadhuis te Middelburg, te Veere, te Alkmaar, te Leiden, te 's Gravenhage en te Haarlem.
Zoo zouden wij nog een lange reeks kunnen opnoemen. Onvermoeid was hij steeds bezig, gesteund door een goede gezondheid.
Deze kreeg evenwel in 1884 een zwaren schok, door een aanval van een beroerte, die hem voor een tijd aan de rechterzijde geheel verlamde. Langzamerhand week deze verlamming en daarmede keerde ook zijn ongeëvenaarde vastheid van hand terug.
In 1886 kwam opnieuw een beroerte hem waarschuwen, dat de ouderdom zijn leven in gevaar bracht, en toen hij in 1887 zijn 70sten verjaardag vierde, achtte hij het tijdperk van rust voor hem gekomen. Het volgende jaar trok hij zich met zijn gezin naar Hilversum terug om er zijn laatste levensjaren kalm door te brengen. Zijn eenigermate geschokte gezondheid kwam weder geheel in orde, en hij bleef zich nog met ijver aan zijn geliefde kunst wijden. 't Was alsof de frissche, vrije natuur hem weder opwekte, en als een jonge man toog hij met schetsboek en stoel gewapend door het bosch, om daar de natuur in hare heerlijke voortbrengselen te bespieden. Waar hij zijn kunstenaarsloopbaan mede begon, het landschapschilderen, daar eindigde hij haar ook mede; hij vervaardigde hier dan ook enkele schilderijen.
Toch bleef het stadsgezicht hem boven alles aantrekken. Kort voor zijn dood begon hij nog een kapitale schilderij, een markt te Brunswijk, dat hij, helaas! niet heeft mogen voleinden. 's Morgens was hij daarmede nog vol ijver bezig geweest, den morgen