Ook op het parket.
De glanzende, schitterende parketvloer van een balzaal heeft voor de jeugd iets betooverends; 't is of een electrische stroom daarvan uitgaat, die zich aan de voeten mededeelt en zich weldra over het geheele lichaam verspreidt.
O, dat gladde, heerlijke, glimmende parket! Maar het zijn niet alleen danslustigen, jonge, vroolijke, dartele meisjes en galante cavaliers, die den voet zetten op het glanzende houtmozaïek, och heer neen! daar is Hannes met zijn bolglimmend gezicht, zijn peper- en zoutkleurige haren, zijn rood beloopen oogen, zijn vlekkerig oud vest en zijn op vele plaatsen gescheurde en gelapte broek, die ook den toovervloer betreedt.
Och arme! Er is geen gevaar voor dat de tooverkracht zich mededeelt aan zijn stramme leden, aan zijn gebogen gestalte; neen, veeleer is hij 't, die, als een soort van batterij, den parketvloer verzaadt met electriciteit.
Hij gaat er over heen met den borstel onder zijn laars, langzaam, moeilijk, de zweetdroppels staan op zijn verweerde gelaatshuid.
Arme Hannes! Was er een tijd dat ook hij de tooverkracht voelde, uitgaande van een balzaal? Misschien, ja hoogst waarschijnlijk was dan die zaal niet zoo glad geboend als die, welke hij thans onder handen - pardon, onder voeten heeft - de planken waren wellicht ruw en ongeverfd, de muziek was niet van een vol orkest, och neen: een piepende harmonica, een krassende viool begeleidde alleen de dansen; de danseressen waren niet in wolken van zijde en kant gehuld, de blos op haar wangen was ook niet door verf daar aangebracht, en met nog meer naïve bewondering zagen zij naar haar stevige dansers op dan de coquette dames, die de hare aanzagen of zij zich verwaardigden hun aanzoek voor een dans aan te nemen.
Ja, dat was een gelukkige tijd, maar toen was Hannes ook twintig jaar en nu telt hij er zestig; toen danste hij voor eigen pleizier, nu moet hij den vloer voor andere danslustigen in orde maken.
Och ja! denkt Hannes, alles op zijn tijd, en geeft een duchtige veeg met zijn geborstelden voet aan het glanzende hout.