Een verkiezingsstrijd te Chicago
door Mora.
Wanneer er in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika een nieuwe president verkozen moet worden, stellen de twee groote partijen: democraten en republikeinen, een half jaar te voren, elk een candidaat. Tot dit doel wordt dan eene vergadering belegd, waarop afgevaardigden van alle staten verschijnen en waar het soms heftig toegaat.
Gedurende mijn verblijf te Chicago, trof ik het, dat daar de republikeinsche conventie werd gehouden, en daardoor werd het mij vergund een denkbeeld te krijgen van het werkend aandeel dat het amerikaansche volk in de verkiezingen neemt. De democraten hadden, te St. Louis vergaderd, president Cleveland weder tot candidaat gesteld, doch zooals zal blijken zeer tegen den zin der republikeinen.
Reeds eenige dagen vóór de opening der vergadering waren tal van republikeinsche afgevaardigden in ‘de koningin van het Westen,’ aangekomen. Hun waardigheid was zichtbaar aan een gekleurd lint, waarop de naam stond gedrukt van den staat, dien zij vertegenwoordigden, en versierd met gouden of zilveren franje.
Het meest kon men de namen Blaine, Gresham, Harrison en Sherman opmerken.
De vergaderingen hadden overdag plaats, in een kolossaal groote zaal van een nog niet geheel voltooid gebouw, bestemd om concerten in te geven.
Zeer moeielijk, ja onmogelijk was het, zonder opoffering van groote sommen gelds, toegang tot de conventie te krijgen. Maar voor iedereen toegankelijk waren de straten van Chicago, en waarlijk het was wel de moeite waard, zich 's avonds eens in de volte te wagen, want hetgeen men daar te zien kreeg, deed u verwonderd staan over het enthousiasme waarmee de Amerikaan deelt in een verkiezingsstrijd, en over de moeite en kosten, die de afgevaardigden voor hun candidaat overhebben.
In het kort wil ik trachten weer te geven wat ik op den avond van den 22sten Juni 1888 zag en hoorde.
Tegen acht uur begaven mijn broer en ik ons op weg. Het is onmogelijk eene beschrijving te geven van de drukte die op straat heerschte; als men het niet heeft bijgewoond, kan men er zich geen denkbeeld van vormen.
Schreeuwende jongens deelden ons mee, welken candidaat ‘ahead’ was, tal van kooplui trachtten ons een knoop of lintje, met den naam van den candidaat onzer keuze op te dringen; groepen heeren stonden luid te twisten; troepen zingende jongens met vlaggen doorliepen de straten; allerlei optochten met banieren met opschrift: Blaine, Sherman enz., kwamen ons voorbij; kooplieden met blikken trompetten schenen goede zaken te maken, ten minste, het was een heidensch leven om ons heen.
Richtten we onze blikken naar de hôtels en winkels, dan schenen de balkons in hangende tuinen herschapen. De gevels waren met groen en amerikaansche vlaggen versierd, en uit den naam, die in groote letters vóor de vensters prijkte, werd het ons duidelijk, voor wien de afgevaardigde die daar verblijf hield, zou stemmen.
Veelal ook hielden de heeren, van uit de tweede of derde verdieping, redevoeringen tot de op straat staanden.
Maar niet allen vatten hunne taak in dien geest op.
Vele afgevaardigden maakten het zich, na afloop der vergadering, gemakkelijk, ten minste toen wij voorbij twee der deftigste hotels van Chicago kwamen, n.l. ‘Leland’ en ‘Richelieu,’ (beiden schilderachtig aan het Michiganmeer gelegen), zaten daar tal van afgevaardigden met een sigaar in den mond, van de vermoeienis van den dag uit te rusten, en zeker deed het frissche koeltje, dat van het meer woei, hun de onverdraaglijke hitte in het conventiegebouw vergeten.
Nu eens was alles door bengaalsch vuur rood gekleurd, dan weer werd de geheele omtrek in een groen waas gehuld, en ten slotte trachtten de verschillende candidaturen elkaar door schitterende vuurwerkenen knaleffecten, de loef af te steken.