Een Spaansch wijnhuis.
Ieder land heeft zijn eigenaardigheden.
Holland heeft zijn koffie-, bier- en jeneverpaleizen; de zuidelijke landen daarentegen roemen op hun wijnhuizen. Een wijnhuis, bij ons iets deftigs, iets voor de groote lui, is daar een gewone volksinstelling; de vrachtdrager, de koetsier, de landman treedt er binnen en drinkt er een glas wijn, even zooals zijn collega's bij ons hun borreltje, hun kop koffie of glas bier zouden drinken.
't Is of alles bij de zuidelijke broeders eenige tonen hooger gestemd is dan bij ons: zie nu, zoo'n wijnhuisbezoeker en het hem bedienend kellnerinnetje eens aan! Zij drinken en schenken wijn inplaats van bier of schiedammer. Zij zijn gekleed als bij ons op een maskerade; hun namen klinken te mooi voor ons om in boeken gebruikt te worden, Alonso, Pedro, Rosario, Dolores. Wie kan het zeggen? Maar mooi klinkt het in elk geval en kleurrijk, bont is het zeker ook; bij ons is alles fletser, flauwer, eenvoudiger maar - het kan ook dikwijls beter lijden van nabij bekeken te worden. De wijn is dikwijls zuur en wrang, lang zoo pittig en zuiver niet als ons bier, de kleederen zijn misschien heel mooi geweest in hun tijd, en op een afstand voldoen zij nog wel, maar van nabij bekeken valt er nog al wat op af te dingen, en zoo gaat het met heel veel.
't Eene weegt tegen het andere op, en hoogst onverstandig en onpractisch handelen zij, die, omdat de schijn hun aantrekkelijker voorkomt in een vreemde omgeving, alles in hun eigen kring afkeuren en er den neus voor optrekken.
Wie weet hoe 't andere hun zou tegenvallen, als zij veroordeeld waren, daar dag aan dag mede om te gaan!