met het microscoop de geheimen te onderzoeken van een droppel water of een stuk zieke long; maar hoe interessant ook, de resultaten zijn velen nog niet practisch genoeg.
Geen wonder dat er nu ook een man gevonden werd, die er op uit ging om onder de aarde een ontdekkingstocht te doen, en zijn moeite werd ruim beloond; hij vond er een ondergegane, beschaafde wereld.
Die gelukkige wereldontdekker heeft zoo pas deze wereld moeten verlaten; zijn lichaam rust nu onder dezelfde aarde, welke hij zoo onvermoeid jaren lang heeft doorwoeld; 't is van Hendrik Schliemann dat wij spreken.
Wie had 't hem voorspeld, den armen Mecklenburger predikantszoon, die als koopmansleerling bij ongeluk - het schip waarmede hij naar Amerika ging om daar de fortuin te beproeven, strandde bij Texel - in Amsterdam aanlandde, wie had het hem voorspeld, dat hij het oude Troje weer uit zijn eeuwenlangen slaap zou doen herrijzen?
In Amsterdam op het kantoor van de heeren Quien, droomde hij tusschen het cijferen door, heerlijke droomen van het klassieke
h. schliemann. † 26 Dec. 1890.
Griekenland, waarvan de taal hem, den tienjarigen knaap zoo hemelsch zoet voorkwam, dat hij God smeekte hem in de gelegenheid te stellen die heerlijke taal eens te mogen aanleeren; daar droomde hij van Troje, waarvan het verhaal der belegering en verwoesting zulk een indruk op zijn kinderlijke ziel had gemaakt, maar onder het droomen vergat hij niet zich met ernst op taalstudie toe te leggen. Alles wat hij kende dankte hij aan zich zelf, zijn weetgierigheid was onbegrensd; de zegeningen van het door den Staat geregelde onderwijs, lager, middelbaar, hooger genoot hij niet; hij was er het sprekende bewijs van dat, wie leeren en weten wil, noch school, noch onderwijzers noodig heeft, en door taaie volharding eindelijk daar zal komen, waar hij plan had eens aan te landen.
Alleraardigst is de manier, waarop hij Russisch leerde; hij had een russischen Télémaque weten machtig te worden en leerde deze geheel van buiten; een arme jood was, à raison van twee gulden in de week, zijn aandachtige overhoorder, hoewel deze zelf geen woord russisch verstond.
In 1846 werd hij door de firma Schröder, zijn toenmalige chefs, naar Petersburg gezonden, waar hij voor eigen rekening handel begon te drijven; zoodra hij door gelukkige handelsoperatiën een groot vermogen bij elkander had gezameld, dacht hij er aan zijn lievelingsdroom in vervulling te brengen.
Eerst ging hij op reis en toen hij, evenals zijn lieveling de koninklijke zwerver Odysseus, ‘vele menschen, landen en steden’ gezien had, begaf hij zich in '65 naar het klassieke Griekenland; het eerst natuurlijk naar Ithaka om hulde te bewijzen aan de schimmen van Odysseus en Pénélope. Hier vond hij niets dan eenige urnen, maar de zucht naar onderzoekingen werd grooter en grooter. Evenals Columbus door het onbekende land van over zee, werd hij onweerstaanbaar getrokken naar het begraven Troje, waaraan zoovele geleerden juist in dien tijd het bestaan ontzegden, en hij zeilde over naar Mykenae; daar aan de Aziatische kusten, bij den heuvel van Hassalrik, daar onder den grond moest Troje liggen, en hij ging aan het graven en zoeken. Tijd, moeite, geld, niets wordt door hem gespaard, en na vele vergeefsche pogingen overwint hij schitterend, en het oude Troje, de stad van Priam, Hector, Andromache verrijst uit de puinhoopen; met den Ilias en den Aeneïs, in de hand kan men zich thans een duidelijk denkbeeld vormen van het leven, het werken, den strijd en den ondergang van de oude Trojanen; zoo verwierf hij groote schatten die eeuwen lang begraven waren geweest.
Zoo ooit dus een wereld-ontdekking practisch nut aanbracht, dan was het zeker de zijne, en niet alleen Troje was het, dat hij aan het licht bracht, maar nog andere grieksche steden van overoude dagteekening: het Acropolis van Mykenae, waar hij den grooten schat der Atriden vond, Tiryus, Orchomenos, Marothon, enz. Heinrich Schliemann was met recht de erfgenaam der grieksche helden geworden, die hij van jongs af zoo vereerde.
De geleerde wereld zag soms met minachting neer op de gevolgtrekkingen, die hij uit de gevonden voorwerpen maakte, maar toch waren het deze door hem opgegraven schatten, die hun de middelen aan de hand gaven de geheele oude heldenwereld weer voor het geestesoog hunner tijdgenooten te kunnen doen opleven.
De homerische poëzie en de grieksche geschiedenis hebben alle reden om Schliemann dankbaar te zijn; aan hem danken zij het geheel nieuwe licht, waarin zij nu staan. Voor Griekenland leefde en ademde dan ook Schliemann. Zijn vrouw was eene Griekin, evenals hij brandend van liefde voor haar schoon geboorteland; zijn kinderen droegen grieksche namen, zijn bedienden zelfs kwamen niet in zijn gunst of hij moest ze ook met klassieke woorden kunnen roepen. Zijn laatste levensjaren bracht hij in Griekenland door; in Athene verrees zijn prachtig marmeren paleis met het opschrift Ilio Melathron (Ilio's huis), daar was het dat de wreede Parzen zijn levensdraad afsneden in zijn krachtvollen ouderdom - hij was nog geen zeventig - en 't is op griekschen grond dat zijn stoffelijk overschot rust.
Groote plannen leefden nog in zijn geest; alle sluiers, die het geheimzinnige Troje omhulden, waren nog niet weggevallen; opnieuw wilde hij in Ilio de spade in den grond steken en daar nieuwe schatten zoeken, nieuwe weelden ontdekken. Het mocht niet zijn!
Den 26sten December maakte een hersenontsteking een einde aan zijn nuttig, hoogst verdienstelijk leven, des te verdienstelijker, omdat hij in de eerste plaats was een self made man.