in een der katholieke kerken van den Haag zijn liefde voor de muziek voldoen mocht, eenige kerkgezangen en muzikale missen te componeeren. Hierdoor en ook door zijn fraaie, bijzonder hooge stem, trok hij de aandacht van den directeur der muziekschool, den Heer J.H. Lubeck, die er bij zijne ouders op aandrong hem toe te staan zich geheel aan de muziek te wijden.
De ouders hadden echter een andere Muze voor hun zoon gekozen en plaatsten hem op de Teekenacademie, maar de jonge Verhulst wilde of kon zich niet op de beeldende kunst toeleggen, en toen zijn ouders dit inzagen en merkten hoe weinig lust en ijver hun zoon voor de lithographeerkunst toonde, besloten zij een middenweg in te slaan, en zonder dat hij musicus werd, hem toch in de muziek te laten doen. De jongen werd in den muziekhandel bij Weygand geplaatst; daar was hij meer in zijn element, maar of hij zijn patroon in het kantoorwerk druk hielp òf wel den meesten tijd zoek bracht met het doorsnuffelen der muziekstukken, blijft de groote vraag.
Zijn neiging werd hier hoe langer hoe onweerstaanbaarder, zoodat eindelijk zijn ouders zelf inzagen dat de natuurlijke stroom niet te keeren was, en zij hem het vurig verlangde verlof gaven zijn aangeboren talent vrij te ontwikkelen.
Van dit oogenblik af had het leven van den jongen Verhulst slechts een doel: de muziek. Hij werd leerling aan de Koninklijke Muziekschool en trad reeds spoedig als violist voor het publiek op. Hij was toen pas 15 jaar en oogstte den grootsten bijval. Ook zijn compositiën werden zeer gewaardeerd. Zijn compositiën O Salutaris en Tantum Ergo werden door de ‘Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst’ bekroond en uitgegeven. Deze Maatschappij stelde den veelbelovenden jongen componist in staat om, gesteund door een stipendium van koning Willem I, zijn studiën in Leipzig onder Mendelsohn te voltooien.
De beroemde meester, aan wien Verhulst gedurende een bezoek, dat hij aan Scheveningen bracht, voorgesteld was, had veel met den jongen Hollander op, in wien hij een buitengewonen aanleg erkende, en gaf hem privaat onderricht, hoewel hij zelf verklaarde, dat de jonkman ‘eigenlijk niets meer te leeren, slechts veel te werken had.’
Hij volgde Mendelsohn's raad ten volle en werkte buitengewoon veel gedurende zijn verblijf in Leipzig; hier was het dat hij de meeste werken componeerde, die later zijn naam vestigden. Zijn ouverture Gijsbrecht van Aemstel, eenige psalmen, de Gruss aus der Ferne en de schoonste gedeelten van zijn later uitgegeven groote Mis.
Van alle kanten werd hem hulde gebracht; in Duitschland zoowel als in Holland bewonderde men zijn schoone compositiën. Geen wonder dus dat bij zijn terugkeer in het vaderland zijn roem hem voorafging.
In 1842 verliet hij Leipzig, waarvan hij de schoonste herinneringen mede nam; niet alleen Mendelsohn's vriendschap maar die van Schumann had hij daar verworven; zijn talent was er ontwikkeld en ten volle erkend; ook Nederland overlaadde zijn genialen zoon met eerbewijzingen. Op Mendelsohn's aanbeveling was hij in Leipzig benoemd tot directeur der Euterpe concerten; de koning van Holland schonk hem de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw, waarbij later Willem III die van de Eikenkroon voegde, en stelde hem aan tot Directeur der Koninklijke Hofmuziek. Nu vestigde hij zich voor goed in den Haag en wijdde zich naar hartelust aan zijne compositiën.
Vooral door zijne liederen met Nederlandschen tekst, heeft hij de dankbaarheid van zijne landgenooten ten volle verdiend.
Mendelsohn wien hij ze toezond, schreef hem daarover het volgende:
‘Moge uw schoon streven om het gezang in uw moedertaal te verbreiden, slagen en de dankbare erkenning vinden, welke het verdient!’
Behalve deze schoone liederen, waarvan er zoovelen populair zijn geworden, en die meer en meer de Fransche en Duitsche muziek moesten verdringen, indien wij Hollanders niet de eigenaardigheid hadden meer over onze nationale kunst te redeneeren en over haar tekortkomingen te zuchten, dan er iets voor te doen of te laten, gaf Verhulst in deze dagen nog een menigte andere werken uit: strijkquartetten, ouvertures, koren, liederen, hymnes, de overige stukken der reeds meergenoemde Missen, enz.
In de laatste veertig jaar werd er geen feest gevierd in ons land, waarbij een cantate van Verhulst ontbrak. Zoo danken wij nog vele gelegenheidsstukken aan zijn talent, die over het algemeen veel hooger staan dan de gewone compositiën in dat genre. Wij noemen slechts zijn Rembrandtsfeest (1853), de Tollens-, Vondel-, Schiller- en Pius-cantaten, die allen bij feesten ter eere van die mannen werden uitgevoerd; verder de cantaten ter eere van het 25jarig koningschap van Willem III, bij de begroeting der jonge koningin Emma in de Nieuwe kerk, bij de opening der Wereldtentoonstelling te Amsterdam in '83, enz. enz.
Jaren en jaren lang stond Verhulst aan het hoofd der muzikale wereld in ons land; hij was er zoo goed als onbeperkt heerscher. In '64 was hij Directeur van ‘Toonkunst’ geworden, later van Felix Meritis en Caecilia; allen die het voorrecht hadden onder zijn leiding te werken, roemen zijn talent en geschiktheid, al klaagden zij soms ook over zijn groote gestrengheid, maar Verhulst, die zich zelf zulke zware eischen stelde, verwachtte ook van hen, die onder zijn leiding stonden, ernst en toewijding; hij had de kunst met zijn geheele ziel lief, van anderen kon hij geen halfheid verdragen. Maar die schijnbare ruwheid verborg een goed en edel hart, dat vooral voor de muziek van liefde gloeide. Hij kon bezielen en tooveren met zijn blik, zijn gebaar; dat getuigen allen, die zijn invloed ondervonden.
Groote eerbewijzingen vielen hem ten deel toen in '79 Toonkunst haar gouden jubilé vierde, en na de uitvoering zijner Groote Mis hem een warme ovatie werd gebracht, het laatst in '86 toen onder groote geestdrift zijn 70en verjaardag werd gevierd.
Maar nu voelde Verhulst ook dat het tijd was zich aan het openbare leven te onttrekken. Er gebeurde veel in de muzikale wereld, waarmede hij zich niet vereenigen kon. Hij behoorde tot de school van Mendelsohn, Schumann, Niels Gade e.a. Het streven van Wagner c.s. kon of wilde hij niet begrijpen, en met leede oogen zag hij deze nieuwe kunstrichting meer en meer veld winnen. In den Haag bij de Diligentia-