De Huisvriend. Jaargang 1890
(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
oogopslag deze drie eerwaardige matrones als Zuid-Hollandsche vischvrouwen herkennen. In Dordrecht, Den Briel en omliggende plaatsen kan men ze zoo overal ontmoeten, en de teekenaar onzer plaat zal dit drietal dan ook wel ergens in dien omtrek hebben aangetroffen. Geen wonder dat hem de lust bekroop, ze met een paar vluchtige lijnen op het papier te zetten, om ze, later met het penseel wat bijgewerkt,
naar de markt. Naar Fr. Kallmorgen. (Zie blz. 428.)
als een kostbare aanwinst voor zijn schetsboek te bewaren. Het zijn drie vrouwtjes - ook de reuzinnen van dit gilde blijven altijd ‘vrouwtjes’, - die als de zuivere en onvervalschte typen van haar soort mogen gelden. Zoo kan men ze zien op de markten en langs de huizen, haar kostelijk zeebanket rondventend en het wiskunstig zekere betoog leverend, dat zij reeds sedert jaar en dag van haar verlies leven; zoo treft men ze aan in de spoorwagens derde klasse en op het achterdek der stoombooten, tusschen de wielen van een ouderwetschen vrachtwagen of op het balkon van den modernen stoomtram, - ja, waar | |
[pagina 430]
| |
al niet! ‘Want onze Hollandsche vischvrouwtjes reizen en trekken den ganschen lieven dag, week in week uit, om hare als met zilver geschubde koopwaar aan den man te brengen. Ons drietal vinden wij hier bijeen op een bank van de veerschuit, waarmede zij zich over de rivier laten zetten, om vervolgens den weg naar de stad en de markt in te slaan. Zij hebben dien tocht reeds vele honderde malen gedaan en zijn dan ook oude bekenden voor den veerman en zijn knecht, die het vreemd vinden als zij zich eens een dag of wat niet vertoond hebben. Maar dit gebeurt niet dikwijls, want zoolang er geen ijs in het water ligt of geen ziekte in 't spel is, behooren zij bijna dagelijks tot de trouwe comparanten. Zoodoende zijn zij tegen wind en weer gehard geworden; geen brandende zon, geen plassende regenbui, geen gierende storm - niets ontzien zij, waar het de uitoefening van haar zwaar en vermoeiend beroep geldt. Met parasols of glacés hebben zij zich nooit veel opgehouden, dat kunt gij aan hare gerimpelde gezichten en zware, bruine handen en armen wel zien; maar die rimpels en groeven zijn als zoovele eereteekenen voor langdurigen trouwen en ijverigen arbeid. De zon heeft haar huid geblakerd, en de wind heeft jaar aan jaar hare wangen en handen gestriemd en er diepe voren in geploegd, - maar de wakkere vrouwen behoeven zich voor al die merkteekenen van den strijd des levens niet te schamen, hetgeen zij dan trouwens ook volstrekt niet doen. Misschien zijn zij er wel even trotsch op, als menige salondame op haar onberispelijke teint en keurig gesoigneerde vingers, - en zij hebben recht om er fier op te zijn, want de door eerlijken arbeid vereelte hand is een brief van adeldom, dien niemand haar betwisten kan. Gezellig en vreedzaam zitten ze daar bijeen, in gedwongen rust, terwijl de veerschuit langzaam en bedaard haren weg vervolgt. De frissche, opwekkende rivierwind speelt om haar heen; vroolijk glinstert het water in de stralen der ochtendzon, en vroolijk is ook het praatje over het lief en leed der dagelijksche wederwaardigheden, waarmede zij elkaar den tijd korten. Straks, als de schuit aanlegt, stappen zij uit en gaat elk zijns weegs. Wie reikt ze handgift? |
|