Het jachtmes.
Op zekeren dag had Voltaire grooten lust om eer hij op reis ging een hartsvanger te koopen en liet hij zich een aantal van die wapens brengen, ten einde er een uit te zoeken. Hij vond er dan ook spoedig een dat hem beviel; maar de koopman vroeg er een Louis d'or (24 francs) voor, terwijl Voltaire er op stond om niet meer dan 18 francs te betalen. Nu begon er in tegenwoordigheid van den beroemden schrijver Marmontel, die den dichter juist een bezoek bracht, een loven en bieden tot in het oneindige, waarbij Voltaire alles in het werk stelde om den koopman tot een prijsvermindering te overreden. Voltaire verzekerde hem, dat hij den stempel van een eerlijk man op zijn voorhoofd droeg, en dat hij als eerlijk man toch toegeven moest, dat het wapen met 18 francs goed betaald was. De koopman streek meesmuilend den hem toegebrachten lof, maar niet de hem aangeboden 18 francs op, met de betuiging, dat hij, juist omdat hij een eerlijk man was, slechts vroeg wat zijne koopwaar waard was, en dat hij die niet goedkooper van de hand mocht zetten, omdat hij anders een onrecht aan zijne kinderen begaan zou.
‘Hebt gij kinderen?’ vroeg Voltaire.
‘Ja, mijnheer, vijf: drie jongens en twee meisjes.’
‘Zoozoo, - dan moeten wij er eens over denken om de jongens aan een goede betrekking en de meisjes aan een goeden man te helpen. Ik heb relaties met het Ministerie van finantiën en goede vrienden bij de regeering; maar laten wij eerst eens even ons zaakje in orde brengen: hier zijn 18 francs.’
De koopman bedankte duizendmaal voor de protectie, die Voltaire zijnen kinderen beloofde, maar wilde ondanks dit alles den prijs volstrekt niet verlagen en bleef bij zijne verzekering, dat hij het voor geen cent minder kon doen. Nog een kwartier lang putte Voltaire al zijne welsprekendheid en alle hulpmiddelen der overredingskracht uit, om den koopman tot andere gedachten te brengen, - minder om de zes francs te besparen, die hij, vrijgevig als hij anders was, misschien aan de armen zou geschonken hebben, dan wel om zijn wil door te zetten; maar alles was vergeefsch, en wrevelig wierp Voltaire eindelijk het gevraagde geld op de tafel. De koopman betuigde vriendelijk zijn dank en ging heen.
‘Ik ben zeer blijde,’ zeide Marmontel, toen de ander de deur achter zich sloot.
‘Waarom?’ vroeg Voltaire, ‘of waarover?’
‘Daarover, dat het gezin van dezen braven man nu van zorgen ontheven is. De zoons zullen eenmaal in goede betrekkingen geplaatst, de meisjes uitgehuwelijkt worden; en wat hem zelf betreft, hij heeft zijn mes zoo duur verkocht als hij wilde, en gij hebt het ondanks al uwe welsprekendheid betaald. Als de man u uw zin had gegeven, zou ik hem misschien een pak slaag hebben toegediend.’ Voltaire zweeg een oogenblik en zeide toen lachend:
‘Hoor eens, als Molière dit tooneel had bijgewoond, zou hij er zijn voordeel mede hebben gedaan.’