| |
| |
| |
Bologna en haar hoogeschool.
(Bladen uit de reisportefeuille.)
Op den spoorrit naar Bologna zat er tegenover mij in de coupé eene levenslustig rondziende jonge vrouw, eene Française, met haar twaalf- of dertienjarig dochtertje. Zij had in de omstreken van Villach den herfst doorgebracht; en haar echtgenoot, die om zijne zaken tehuis moest blijven, had haar den raad gegeven, vóór haren terugkeer nog even een uitstapje naar Venetiëte doen. Dáár had de blauwachtig glinsterende lucht, het zachte geklots der golven aan de Riva dei Schiavoni, de vroolijkheid van het Marcusplein, heel de ongedwongenheid der levenswijze, dit zieltjezonder-zorg gansch en al in beslag genomen. Zij vond het o zoo verrukkelijk, overal menschen aan te treffen, die hare taal spraken! In de voortreffelijke albergo (hotel) ‘Aurora,’ in de café's onder de Procuratiën, voor het paleis der Doges, overal had men haar Fransch verstaan en haar in het Fransch antwoord gegeven. En dit was niet alleen het geval met enkele indringerige gidsen en cicerones, maar ook met mannen en vrouwen wien hare eenvoudige, hartelijke manieren sympathie schenen ingeboezemd te hebben. Overal was
graf voor den h. dominicus.
men haar behulpzaam geweest. Zij was bepaald trotsch over haar succes op deze reis, die zij slechts met een kloppend
zijgang der universiteit.
hart had aanvaard; en vooral onder den aandrang van hare dochter, de nieuwsgierig in de wereld rondziende kleine Lise, al spoedig mijne groote vriendin, had zij heimelijk besloten, nog eene andere van die schoone, Italiaansche steden te gaan zien.
Doch toen wij in de avondschemering over de Po reden, door de van vruchtbaarheid overvloeiende, maar eentonige vlakte was het blijde vertrouwen waarmede zij mij, den almede Fransch sprekenden Hollander, weldra niet alleen haar plan, maar ook al hare omstandigheden verhaalde, toch weer eenige graden gedaald. In het Westen straalde de hemel wel met zijn avondrood in onvergelijkelijke pracht boven de zijtakken der Apenijnen, maar spoedig daalde de nacht neder, - een loodzware, stikdonkere nacht. Het station te Bologna zag er somber en onvriendelijk uit; de rit naar het hotel in een nauwen omnibus liet slechts den half bewusten indruk achter, dat de wagen tusschen onafgebroken rijen zuilengangen doorreed, die het ratelen der wielen met een doffe echo weerkaatsten. Weldra hoorde ik uit het fluisteren van moeder en dochter, dat zij elkander moed inspraken tegenover die wonderlijke, verschrikkelijk griezelige wereld.
In den vroegen morgen doorwandelde ik weder de straten der stad, die mij reeds bij vroegere bezoeken lief en dierbaar waren geworden. Nog altijd huisde in die straten de plechtige ernst en de wonderbare bekoring eener alom in duizende gedenkteekenen zich
| |
| |
openbarende grootsche geschiedenis: de vermenging der herinneringen uit vele eeuwen, die echter niet - als in Rome - scherpe contrasten, maar een samenhangend stadstafreel opleverden. Langs de rijwegen strekken zich voor de huizen in lange rijen zuilengangen uit. Reeds in de middeneeuwen bestond hier de eigenaardige gewoonte, aan de wandelaars een boven het straatplaveisel opgehoogden, tegen zon en regen beschermden weg te verschaffen. Maar sedert vijf eeuwen en langer is het schoonheidsgevoel der Bologneezen er op bedacht, het eenvoudige hoofdmotief van dit portiek in een nieuwen vorm om te scheppen, met nieuwe fijnheid uit te werken: duizendvoudig wisselen de kapiteelen, de versieringen der bogen, de
het stadsplein met de neptunus-fontein.
onderlinge verhoudingen, enz.
Zoodoende wordt de zuilengang niet vervelend en maakt zij van de straat een soort van galerij of feestzaal, waarbinnen het bonte leven der stad in eindeloos wisselende tafreelen wordt afgespeeld, - waar de indrukwekkende gestalten der Bologneezen en hunne kloeke, gracieuse vrouwen heen en weer wandelen, rondkijken, koopen, lachen, schertsen en, met levendige gebarentaal elkaar bestrijdend, onder veel drukte en rumoer hunne inkoopen doen. En telkens weder doen er zich nieuwe verrassingen op: de poorten der paleisvormige huizen zijn wijd geopend, door breede vestibules heeft men het uitzicht op de tuinen, waar jasmijnen en oranjeboomen bloeien, een geur van frisch groen stroomt u uit die heerlijke parken tegemoet; de ruime en hooge zalen, de prachtige trappen - Bologna is de eigenlijke geboorteplaats der smaakvolle statietrappen - dit alles verleent aan de uiterlijk schijnbaar zoo ernstige en statige paleizen eene weergalooze bevalligheid en een vroolijken, feestelijken luister. En dan verbreedt de straat zich plotseling weer, doordien de zuilengangen ophouden, en krijgt men nu een openbaar gebouw, een kerk, het paleis van een groot heer, die zich boven de stadswetten meent te kunnen stellen, in al hun gewicht en majesteit te zien, dubbel belangrijk schijnend, wijl dit alles met het overige karakter der stad juist zoo beslist in tegenspraak is. Maar bij deze bouwgewrochten hebben de vormen niet de grootte en de monumentale koelheid van die te Rome. Den ‘travertijn,’ den gemakkelijk te bewerken natuurlijken steen, mist men te Bologna, dat zich, evenals onze Hollandsche steden, met gewonen baksteen moet vergenoegen. Maar hoe rijk is de afwisseling der vormen! - hoe bekoorlijk is uit kleine vormsteenen, uit sierlijke ornamentplaten, het geheel samengesteld! - hoe onuitputtelijk heeft de phantasie de bescheiden motieven verwerkt, om telkens weder iets nieuws, telkens weder iets bevalligs voort te brengen! Gebonden door het materiaal, schiep de
architectuur door den geest, waarmede zij het behandelde, juist de rechte vrijheid. ‘Libertas’ luidt dan ook het devies, dat op haar wapen staat. En niet alleen op ieder openbaar gebouw straalt dat trotsche woord ‘Vrijheid’ ons met gouden letters tegemoet, maar het spreekt uit alle voortbrengselen der bouwkunst. Want het te Bologna heerschende begrip vanvrijheidwas een ander dan b.v. dat van Florence. Toen de burgers genoeg hadden van den strijd der groote heerschersgeslachten, van de onderdrukkingen der Bentivogli, stelden zij zich onder de heerschappij van den Paus, maar bedongen daarbij de voorwaarde, dat deze noch een kasteel zou mogen bouwen, noch belastingen heffen: ‘Bologna senza castello e senza fisco!’ was het wachtwoord. En langs dien weg, in wettelijke vrijheid, onder de hoede eener sterke maar vrije macht, minder onderhevig aan de eindelooze wisselvalligheden, die door roem- en eerzucht, ongebreidelde wilskracht en egoîsme in de zelfstandige Staten van Italië werden teweeggebracht, vond Bologna tijd en kalmte om zich voortdurend in haren rijkdom te verlustigen, - la grassa, de vette, luidt de bijnaam dezer stad in de volkstaal - en voor kunsten en wetenschappen zelfs een vèr stralend licht te zijn, juist toen over andere deelen van Italië hun schitterende glans begon te verbleeken.
| |
| |
Men bezie bijvoorbeeld het bevallige kleine kerkje van Madonna di Galbera, dat in het jaar 1320 gesticht werd, maar in 1688 van binnen eene algeheele herschepping onderging. De voorgevel echter, die als een pronkstuk tegen den zwaren, plompgevormden toren aanleunt, dagteekent van het jaar 1478 en geeft recht duidelijk de elegante vroolijkheid van den Bologneeschen baksteenbouw te zien - zelfs in den toestand van verval, waarin hij tegenwoordig verkeert.
En toen ik eindelijk uit het gewoel der straten en der zuilengangen was doorgedrongen tot het middenpunt der stad, - hoe onweerstaanbaar werd ik door den indruk eener grootsche geschiedenis overmeesterd, toen ik tegenover de zware, drukkende massa's van het Palazzo Pubblicco stond, tegenover dat bouwgewrocht,
gehoorzaal der universiteit voor de anatomische colleges.
dat de dertiende eeuw eens als een bolwerk in de stad oprichtte en welks kolossale, donkerroode baksteenen muren, later met allerlei vroolijke architectonische motieven opgesierd en afgewisseld, zich nog altijd vol trots en fierheid voor het oog des beschouwers omhoog heffen. Hier, boven de hoofdpoort, troont de kloeke bronzen beeltenis van Paus Gregorius XIII, een van de edelste zonen der stad, uit het geslacht der Buoncampagni's. Het schaadde niets, dat de Franschen hem in 1796 zijne drievoudige kroon ontnamen, en men hem zoodoende tot een ‘patronius’, tot een stadsheilige, wilde vervormen. De ernst van den kop, de doordringende oogen, het breede, van wilskracht getuigende voorhoofd, lieten zich niet veranderen: zij verkondigen den man, die het kwijnende Katholicisme na de Reformatie met een nieuwer, dieper, inniger leven wist te bezielen en het daardoor tot den nu reeds sedert eeuwen durenden strijd tegen de nieuwe leer toerustte.
En daar tegenover staat het Palazzo del Podestà, dat in het jaar 1201 begonnen en welks reusachtige wachttoren in 1264 voltooid werd. Ook dit gebouw is, hoe ernstig en krijgshaftig het er ook uitziet, een voortbrengsel van die ‘Libertas,’ van dat streven naar rechtmatige vrijheid, waarop Bologna zoo trotsch is. Want eer men in den Paus den bewaker der openbare macht, den onderdrukker der zich boven de burgerlijke orde verheffende groote geslachten zocht, hoopte men door de aanstelling van een Podestà de stad tegen gewelddadigheden te beschermen. Men koos allereerst uit de Noord-Italiaansche steden voor Bologna een beproefd krijgsman, wien men de macht toevertrouwde, welke tot dusver de verjaagde keizerlijke despoten in handen gehad hadden, om zoodoende eenheid der regeering, spoed in de te nemen maatregelen en besluiten, en vrijheid in de plaatselijke quaestiën te verkrijgen. Met huurtroepen deed de Podestà zijn intocht, nadat hij zich verbonden had om zich in de stad bij eene partij aan te sluiten, er familieleden in op te nemen, en een legermacht tegen de in den partijstrijd elkaar vernietigende geslachten te vormen.
En dit paleis is het, waarin de levenskracht van een der grootste keizersgeslachten haar graf vond. Hier zat koning Heinz, de zoon van keizer Frederik II, na den ongelukkigen slag van Fossalta (1249) gedurende 23 lange jaren gevangen. Enzio werd hij genoemd door de Italianen, deze laatste der Hohenstaufen, wiens gansche wezen hen bevreemdde en afstiet. Want hij was vrij van die grenzelooze zelfzucht, die heel het Italiaansche leven destijds beheerschte: hij streefde naar eerbied voor de goede zeden, naar erkenning van het wetsgeldige recht, en wijl het hem niet gelukte, de zaak van het recht te doen zegepralen, meende hij geroepen te zijn om als wreker der beleedigde gerechtigheid op te treden en sloeg hij in zijne verbittering eindelijk over tot tergende en gruwzame handelingen, tot een blinde vervolgingswoede. Eens kwam een boer bij hem zijn beklag doen, dat zijn buurman de kersen van zijn boom had gestolen. Deze echter poogde de onwaarheid dier aanklacht te bewijzen door de bewering, dat de boer de stammen zijner boomen zóó dicht met doornen omwoeld had, dat het onmogelijk was ze te beklimmen. Enzio beschouwde het als een beleediging der justitie, dat de boer zijn eigendom minder goed beveiligd achtte door 's konings liefde voor recht en gerechtigheid dan door de aangebrachte doornen, en daarom - strafte hij den aanklager.
| |
| |
En toen daarna de Bologneezen den Keizerszoon gevangen hadden genomen; toen deze als dichter, zanger en toonkunstenaar zijne gevangenis herschiep in een wereld, die rijker was dan zijne overwinnaars het zich konden voorstellen; toen de liefde zelfs de hechtste ketenen verbrak, wijl de edele Lucia
de universiteit.
Viadagola den Duitechen vorst door hare sympathie gelukkig maakte, zooals zij hem reeds haar hart geschonken had op het oogenblik toen hij geboeid de stad binnentrok, - toen zou in dat paleis nog éénmaal een zweem van die romantische poëzie ontluiken, die onafscheidelijk met het edele geslacht der Hohenstaufen verbonden is. En toen Enzio daarna in vereeniging met een uit den stam der Asinelli's de vlucht wilde nemen; toen hij zich in een vat verschool, om zich zoo door een kuiper het paleis en de stad te laten uitdragen, - toen bleek het tot zijn ongeluk, dat zijn nobel lichaam zich tegen een zóó onwaardig hulsel verzette: een lok van zijn goudblond hoofdhaar, dat uit
plein en kerk van den h. stefanus.
het spongat te voorschijn kwam, verried het plan en vernietigde de hoop van het groote keizersgeslacht.
De derde zijde van het uitgestrekte hoofdplein wordt begrensd door de ontzaglijke kerk van San Petronio, tot welker bouw in het jaar 1388 besloten werd. Zij is in Gothischen stijl opgetrokken. Maar deze stijl, dien Duitsche meesters uit het noorden naar Italië hadden overgebracht, is daar nooit geheel inheemsch geworden: hij onderging op zuidelijken bodem eene eigenaardige herschepping, en juist de San Petronio is het hoogste, wat de Italiaansche Gothiek schiep. Het ontwerp was reusachtig: het beoogde de verwezenlijking van een bouwplan, dat al het dusver geschapene zou overtreffen. Groot in hun willen en vermetel in hun plannen maken waren die geslachten; zij twijfelden nooit aan de toekomst hunner stad, zij wachtten niet tot zij de middelen bijeen hadden, die hun zekerheid voor de voltooiing hunner onderneming gaven, maar hoopten van hunne zonen dezelfde offervaardigheid en dezelfde geestdrift voor de kunst, als zij zelven in zoo rijke mate bezaten. En zoo vingen zij dan zonder aarzelen den bouw aan. Maar op de wisselvalligheid der tijden was niet gerekend. Reeds werd het schip der kerk afgewerkt en met de kostbare marmeren bekleeding van den gevel een aanvang gemaakt, toen de belangstelling begon te verflauwen, toen de pas ontdekte antiek aan den smaak eene andere richting gaf en de renaissance op den voorgrond trad. Een der meesters, die den bloei van dezen stijl het krachtigst en het schoonst bevorderden, Leon Battista Alberti, zeide reeds in het laatst der vijftiende eeuw, dat de San Petronio niet vóór het einde der wereld voltooid zou worden. En al werd ook later de ruimte van het schip overwelfd, al werden er ook honderden plannen gemaakt, om den voor een vierde gedeelte afgewerkten voorgevel te voltooien, toch is de bouw nog niet verder gevorderd, dan toen men er in de vijftiende eeuw mede bleef
| |
| |
steken. Op de open ruimte, waar eenmaal het koor zou komen te staan, die door het afbreken van vele burgerhuizen en acht kerken in het jaar 1390 aan het bebouwde gedeelte der stad onttrokken werd, staan thans in lange rijen profane huurrijtuigen, en staat ook het monument van een man, die van kerkelijke zijde nu juist niet veel sympathie pleegt te genieten, namelijk van Galvani. Het gedenkteeken geeft den geleerde te zien, op het oogenblik dat hij, met aanwending van de door hem ontdekte geheimzinnige macht van het galvanisme, een voor hem op een tafeltje liggenden kikvorsch in trillende beweging brengt en als met blijden schrik nieuw leven in het doode lichaam ziet ontstaan.
Tusschen deze drie hoofdgewrochten der middeneeuwsche kunst te Bologna hebben de latere eeuwen zich zeer huiselijk nedergezet. Daar staat de heerlijke Neptunus-fontein van Giovanni da Bologne, den besten navolger van
de twee scheeve torens der asinelli's en garisenda's.
Michel-Angelo, een werk van buitengewone levenskracht, dat in iederen vezel het hartstochtelijk bruisende leven der stad wedergeeft en haren rijkdom verkondigt, die ons in al zijn weelde en volheid bij elken voetstap tegemoet stroomt, evenals hier aan de fontein het verkwikkende water uit de mythologische beelden op de hoeken van het voetstuk!
En ook het hedendaagscheleven laat zich door de ernstige, monumentale omgeving zijne opgewektheid niet ontnemen. Een bont marktgewoel hoopt zich hier opeen. Al de rijkdom van de vruchten des velds en der tuinen, welke de warme zon aan de Po-vlakte ontlokt, al de glinsterende visschen welke de Adriatische zee oplevert, al de gekleurde stoffen en weefsels welke de boeren uit het naburige gebergte voor hunne vrouwen mede naar huis nemen, liggen hier te koop uitgestald. Onverpoosd wordt het aanprijzend geschreeuw der kooplui en het gelach der lovers en bieders door de donkere baksteenen muren der paleizen weerkaatst; en de ezels, die tegelijkertijd èn de dienaars èn de vrienden der boeren zijn, blijven niet in gebreke, hun zielroerende stem almede in dit marktgejoel te mengen.
Hier, bij een vruchtenkraampje, in de schaduw van een der wijd uitgespannen zeilen, waaronder de verkoopers gezeten waren, vond ik ook mijne reisgenoote, de opgeruimde Française, met haar kind weder. Van verre reeds klonk mij haar vroolijk gelach in de ooren. De negotianten verdrongen zich met echt Italiaansche levendigheid om haar heen, ten einde haar hunne waren aan te prijzen. Maar het goede vrouwtje verstond geen woord Italiaansch; zij koos dus maar op goed geluk uit wat haar beviel, en gaf daarop hare geldbeurs af, opdat de koopman het hem toekomende bedrag er zelf uit zou nemen. Ik waarschuwde haar reeds, dat wij hier niet op een markt in het land der volmaaktheid waren. Zij daarentegen wilde van Italië geen kwaad hooren en verzekerde mij, dat het hier nòg schooner was dan in Venetië, nog veel aardiger, en dat die Italianen toch werkelijk juweeltjes van menschen waren. En terwijl zij mij met de rechterhand een prachtige druif aanbood, vroeg zij met eene beweging van de linker hare beurs terug.
Maar - die beurs kwam niet
Eenige jonge snuiters begonnen er over te twisten, waarbij de een den ander verweet, dat hij haar het laatst gehad had. Honderden nieuwsgierigen stroomden toe; allen schreeuwden, gesticuleerden, beschuldigden elkaar, verdedigden zich, - maar in een ommezien waren de kooplui weg; de jonge vrouw keek mij met tranen in de oogen aan, tastte nog eens werktuigelijk in hare zakken rond, maar......!
Wat was er aan te doen? Ik bood haar mijn arm aan en ging met haar naar het Palazzo Pubblico. Een hoofdambtenaar der politie stond ons hier te woord en verwees ons naar een ander, die wanhopige pogingen in 't werk stelde om een gesprek in het Fransch met ons te voeren. Ik werd naar mijn naam, plaats van herkomst, leeftijd en beroep gevraagd. Daarna moest ik, ondanks mijne tegenwerpingen, dezelfde opgaven betreffende mijne ouders verstrekken. Ik poogde de opmerking te maken, dat de heeren dieven middelerwijl wel tamelijk ver weg zouden zijn. Maar dit baatte niets. Nu kwam de mededeeling aangaande de toedracht der zaak. Vervolgens een dergelijk allerpijnlijkst verhoor van de jonge vrouw. Zelfs de vermelding van haren geboortedag werd haar niet bespaard. Maar eene onuitspre- | |
| |
kelijke verbazing legde de politie-ambtenaar aan den dag over het feit, dat wij niet denzelfden naam droegen. Eindelijk kwam de kleine Lise in 't verhoor, die zachtkens schreiend het overschot van haars moeders vermogen, de blauwe druiven, geconsumeerd had. Toen het nu per slot van rekening bleek, dat deze Lise niet eens mijn kind was, dat wij eigenlijk volstrekt niet bij elkaar behoorden, dat ik daarentegen louter als getuige tegenwoordig was, werd de ambtenaar van politie geweldig boos, want hij had mij in zijne acten reeds als aanklager genoteerd, en zoo moest dan nu het proces-verbaal op nieuw opgemaakt worden, nadat hij het oude stukgescheurd had....
Na verloop van een uur, toen wij weder buiten kwamen op het door den zonnegloed geblakerde marktplein, wisten wij, dat heel de treurige historie nu uitstekend geregistreerd en geprocesverbaliseerd was, - maar dat er van het geld waarschijnlijk nooit weer een cent zou terecht komen. Doch op mij rustte nu de plicht om mijne reisgenoote wat op te vroolijken en haar ten spoedigste, in een enkelen namiddag, weder het besef bij te brengen, dat Bologna ondanks alles tóch de moeder des rechts is. Of mij dit mocht gelukken, zou ik niet met zekerheid kunnen zeggen. Want zij stelde meer vertrouwen in de veiligheid van haren koffer, dan in de bescherming der politie, en keerde nog dienzelfden avond naar Venetië terug, om met een verlichte kas de thuisreis naar de oevers der Seine te aanvaarden. Zij beweerde, dat koning Enzio's zonderlinge wijze van rechtspleging tegenover de boeren vermoedelijk niet veel sympathie bij haren echtgenoot zou vinden, - veeleer was zij bang voor zijne spotternijen en voor zijn goeden raad om in het vervolg de kersenboomen toch liever met doornen en het geld met veilige sloten te voorzien!
Onze weg leidde ons over het plein, waarop indertijd het koor der San-Petronio-kerk zou komen te staan. Aan de linkerzijde strekken zich de zuilengangen van het archigymnasium uit, van de tegenwoordige Stadsbibliotheek, alwaar eenige jaren geleden de feestelijkheden ter viering van het 800-jarig bestaan der Universiteit plaats hadden. De prachtige anatomische collegezaal, een der plaatsen waar de kennis van het menschelijk lichaam, voor zoover zij aan de ontleedtafel te verkrijgen is, de belangrijkste vorderingen maakte, werd bezocht. De bruine, in vakken afgedeelde zoldering, die een ernstigen, zelfs min of meer plechtigen indruk maakt, de eigenaardige versiering der wanden met in hout gesneden anatomische spierweefsels, - dit alles geeft aan de trotsche ruimte eene hoogst schilderachtige bekoring. Vroolijker, maar niet minder schilderachtig, ziet het er uit op het binnenplein, welks wanden en zuilengangen bedekt zijn met wapens en gedenkteekenen, als zoovele getuigen van de verbintenis der Hoogeschool met het nationale leven en van de dankbaarheid harer leerlingen, die in den loop der jaren hare ijverigste voorstanders zijn geworden.
En terwijl de weg zoo verder liep, voorbij ontzaglijke paleizen en schilderachtige kerken naar de sierlijke oude Beurs, de ‘Loggia dei Mercanti’, kwamen wij weder aan een gebouw, dat aan die overoude geschiedenis der stad herinnert, welke door de Universiteitsfeesten weer zoo levendig in herinnering is gebracht: het klooster San Stefano. Hier, in de kleine ronde kerk San Sepolcro, die uit de tiende eeuw dagteekent, bevinden zich de overblijfselen van den beschermheilige der stad, San Petronio; hier staat nog een kansel, die uit de negende eeuw afkomstig moet zijn; hier ontmoeten wij de blijken dier vermenging van het antieke kunstleven met de Christelijk-Germaansche opvattingen, die uit de Universiteit zelve voortvloeide.
Het hedendaagsche Universiteitsgebouw is evenwel niet meer hetzelfde, waarin Bologna zich in de oudste tijden den roem der geleerdheid verwierf. Lang reeds zijn de zalen verdwenen, die oorspronkelijk aan het oude heiligdom van Petronius, den beschermheilige en voormaligen bisschop der stad, grensden. Bij het leven van dezen man en op zijne aansporing zou er namelijk reeds door keizer Theodosius II (425) eene Hoogeschool gesticht zijn. Met den wasdom van Bologna, dat van Karel den Groote de rechten eener vrije stad ontving, wiesen ook de Duitsche invloeden op de Italiaansche bevolking. Hier, waar door de nabuurschap van Ravenna, de stad die het langst de Romeinsche keizers, zij het ook die te Byzantium, diende, hield het antieke leven het krachtigst stand. Vooral uit rechtskundig oogpunt bleven de Romeinsche invloeden hier toongevend. De geestelijkheid leefde overeenkomstig de oude rechtsbeschouwingen; en de onderhoorigen, de plattelandsbevolking, werden er naar geregeerd. Zelfs de van elders overgekomen groote Duitsche grondeigenaars veranderden weinig aan de maatschappelijke toestanden hunner onderhoorigen, schoon zij, wat hun persoonlijk betrof, het Duitsche recht lieten gelden. Waar echter ook de handel een woordje had mede te spreken, bijv. in het destijds nog met Venetië wedijverende Ravenna, moesten die grondstellingen der Romeinen, welke zij eenmaal met de scherpte des zwaards naar alle deelen der toenmaals bekende wereld hadden overgebracht, en die dus overal geldig waren, wel van kracht blijven. Daardoor bezat Ravenna wellicht reeds in de elfde eeuw eene rechtsgeleerde school. Maar het frisschere leven te Bologna, de meer onmiddellijke aanraking der variëteiten van het Romeinsche en het Germaansche maatschappelijke leven, had ten gevolge, dat deze in bloei toenemende stad weldra het middenpunt van eene nieuwe wetenschappelijke behandeling der rechtsgeleerdheid werd. In een veelkleurig mengelmoes warden toentertijd de natiën dooreen.
De eerste groote leermeester der nieuwe rechtsgeleerde school, Irnerius, was wel, zooals Savigny bewezen heeft, een Bolognees van geboorte, maar aan zijn naam, die ook Warnerius, Quarnerius enz. geschreven wordt, kan men bemerken, dat deze geleerde uit een Duitsch geslacht afkomstig was. Hij is het, die Bologna het eerst met den luister eener bijzondere rechtsgeleerdheid tooide, welke haar den eerenaam ‘la dotta’, de geleerde, deed verwerven. Zelfs de keizer wendde zich tot hem met de neteligste juridische vraagstukken; ja zelfs de rechten, die hem bij de keuze der pausen toekwamen, dus bij een der gewichtigste politieke aangelegenheden, had hij aan zijne wijsheid te danken.
En het was destijds hóóg noodig, dat er iemand optrad, die het gezag der wetboeken weder wist te doen handhaven. Want het ongeschreven gewoonterecht der Germanen was nergens meer vol- | |
| |
doende, aangezien het letterlijk onmogelijk geworden was om te beslissen, of iemand volgens de Romeinsche of volgens de Germaansche wetten gevonnisd moest worden. Het buitengewone succes, dat de Universiteit van Bologna in de twaalfde eeuw had, is een gevolg van de door geheel Italië verspreide overtuiging, dat er op den grondslag der Romeinsche begrippen een uniform recht moest geschapen worden. Daarom ontstond er uit het vrije verkeer van leeraars en leerenden al spoedig een in dienst des keizers staande openbare instelling, die voorloopig ten taak had, het privaatrecht voor de tot een steeds werkzamer leven zich ontwikkelende stedelijke Republieken te grondvesten en de letterlijke bewoordingen der wet op nieuw vast te stellen, - de éénige wijze waarop weder orde en regelmaat in de uit te spreken vonnissen kon gebracht worden. De opvolgers van Irnerius, de niet minder beroemde ‘vier Doctoren van Bologna’, de ‘hechte steunpilaren des rechts’, voltooiden het werk van hun leermeester.
Hoe ingewikkeld de rechtstoestanden in die dagen waren, blijkt uit allerlei door de sage tot ons overgebrachte verhalen omtrent oneenigheden tusschen de beide invloedrijkste Doctoren, tusschen Bulgarus, bijgenaamd ‘Goudmond’, en Martinus, bijgenaamd ‘het wandelende wetboek’ (copia legum).
Eens hadden zij een geschil over de vraag, of de bruidschat, dien de vader aan zijne dochter ten huwelijk meegeeft, na den dood der laatstgenoemde aan den echtgenoot of aan den vader vervallen moet. Zulke principieele quaestiën waren namelijk destijds nog zeer twijfelachtig. Bulgarus stond er op, dat de huwelijksgift weder aan den vader moest uitgekeerd worden, - maar toen stierf toevallig juist zijne vrouw en gaf Martinus aan den schoonvader den raad, om nu toch vooral den bruidschat terug te eischen, gelijk Bulgarus zelf als de éénig houdbare beslissing verkondigd had. Doch Bulgarus van zijn kant verklaarde, dat hij het geld als zijn rechtmatig erfdeel beschouwde, overeenkomstig de zienswijze van Martinus, maar - dat hij het aan den vader zijner vrouw ten geschenke gaf.
Toen Bulgarus eens met een zijner leerlingen eene wandeling buiten de stad deed, en de jonkman daar een in een strik gevangen everzwijn hoorde schreeuwen, herinnerde hij er zijn meester aan, dat deze zelf geleeraard had, hoe het vangen in den strik het dier nog niet tot het wettig en rechtmatig eigendom van den jager maakte, en dat het dus geen diefstal was, wanneer men een aldus gevangen beest uit den strik losmaakte en medenam. Doch de leermeester verbood zijn discipel, zich van het zwijn meester te maken, omdat zijn goede naam daaronder zou lijden.
Zóó zonderling waren recht en gewoonte toen nog dooreen geward. En zoo kon dan ook nog keizer Frederik II in het jaar 1231 aan de beide juristen, toen hij zich met hen op eene wandeling onderhield, de vraag voorleggen, of hij de heer der wereld was Bulgarus bestreed dit, in zooverre er sprake was van eigendom; doch Martinus gaf een toestemmend antwoord op de vraag van den keizer, om Zijne Majesteit te vleien, die hem daarvoor dan ook zijn paard ten geschenke gaf. Toen zeide Bulgarus met eene geestige woordspeling: ‘Amisi equum, quia dixi aequm, quod non fuit aequum,’ wat ongeveer zeggen wil: ‘Ik kreeg het paard niet, omdat niet recht was, wat ik voor recht verklaarde.’
De hoofdvoorwaarden eener afdoende wetgeving zijn slechts dáár voorhanden, waar een helder besef van de onder het volk levende begrippen omtrent hetgeen recht en billijk is, en een voor geene macht ter wereld terugdeinzende ernst van het rechtsgevoel met elkaar gepaard gaan. Slechts dáár kan men op een duurzamen bloei der jurisprudentie hopen. Eerst langzaam vormde zich hiertoe in Bologna de grond. Op de vaste fundamenten van het Justiniaansche wetboek werden de begrippen en zienswijzen der Bologneezer school opgebouwd; de Paus en de Keizer verleenden haar als eene gewichtige zedelijke inrichting bijzondere rechten, - ja, in het jaar 1216 dwong de Paus de stad, om alle tegen de vrijheid der leeraren en studenten afgekondigde bepalingen weder in te trekken, en in 1242 werden al hare Doctoren vrij van den krijgsdienst verklaard. Terwijl de juridische faculteit hare grondlegging van het jaar 1088 dagteekent, ontstond de medische omstreeks 1298. Theologie werd er in het jaar 1159 reeds onderwezen door den lateren Paus Alexander III. Een en ander had ten gevolge, dat de Universiteit bestendig in bloei toenam, dat er zich mannen uit de hoogste levenskringen lieten inschrijven, ja zelfs dezulken, die reeds voorname ambten en waardigheden bekleedden en die louter uit zucht naar vermeerdering van kennis en wetenschap weder op de leerbanken plaats namen. In het jaar 1262 telde de Hoogeschool te Bologna 10,000, zegge tienduizend studenten!
Keert men echter het oude klooster van San Stefano den rug toe, dan toont het merkwaardige, voor den beschouwer zich uitstrekkende stadsgezicht, welk een strijd het kostte, het rechtsgevoel aan de van top tot teen gewapende wereld weder te geven, - dan verheffen er zich twee plompe, vormlooze en wansmakelijke figuren, die zich vriendschappelijk tot elkander buigen, maar gezamenlijk met honenden spot op de beschaafde wereld aan hunne voeten nederzien: twee scheeve torens, Torre Asinelli en Torre Garisenda. Dit zijn vestingwerken zooals de familiën ze, uit wederkeerig wantrouwen jegens elkander, in de twaalfde eeuw midden in de stad oprichtten. Niet tevreden met hun de grootst mogelijke hoogte te geven, stelde ieder er nog zijn eer in, ze zeer in 't oog loopend scheef te bouwen. De hoogste helt omstreeks 1 meter, de lagere ongeveer 2 meter over. Evenals de reus Antaeus, zegt Dante, buigt het bolwerk van het huis Garisenda zich tot de aarde neder, om uit hare aanraking nieuwe krachten te putten. En dien der Asinelli's hield men nog in de vorige eeuw voor den hoogste der wereld, ofschoon hij slechts 83 meter bedraagt, misleid door den overweldigenden indruk, dien zijne lijnrechte, slank opstijgende massa teweegbrengt op den aan zijn voet geplaatsten beschouwer.
De avond was weder overheerlijk. Ik geleidde mijne reeds lang getrooste gezellin de Porta Saragozza uit. Zelfs buiten de stadspoort strekken zich de zuilengangen uit, overschrijden daarna met hoogst origineel gevormde triomfbogen den straatweg, en leiden met 635 arcaden als een overdekte gang naar de hoogte van den berg, waarop de prachtige, in het jaar 1731 gebouwde bedevaartskerk Madonna di San Luca staat. Een blik in hare wijde koepelruimte herinnerde ons
| |
| |
aan het tafreel van die schitterende kunstperiode, die Bologna in de 16de tot de 18de eeuw doorleefde: aan den tijd toen het geleerde naturalisme en het ontwakende levensgevoel der Caracci's en van Domenichino de Italiaansche kunst bij vernieuwing deden opleven, - toen het onovertroffen genie van Michel Angelo door zijne medewerking aan de beroemde Arca di San Domenico, den met het heerlijkste beitelwerk gesierde grafsteen van dien heilige, aan de beeldhouwkunst nieuw levensbloed gaf, en zij zich in Giovanni da Bologna tot een nieuwe vlucht verhief, - toen eindelijk Carlo Dolce zijne bekoorlijk weemoedige Madonna's schilderde, en de geniaal overdrevene tooneelschrijvers Galli en Bibbiena de wereld der feesten van bijna geheel Europa onder den invloed hunner onuitputtelijke phantasie gevangen namen!
En een blik op het landschap deed zien, van waar een zoo rijke zin voor het schoone bij de Bologneezen afkomstig was: daar lag de stad met hare tallooze kerken, volgens eene oude vergelijking aan den grondvorm van een schip herinnerend, in een dal, tusschen golvende, met villa's bedekte heuvelen. De beide torens der Asinelli's en Garisenda's staken als masten omhoog. Boven de daken en koepels hing een fijne, meer en meer roodachtig gekleurde nevel, die zich uitstrekte in de richting van de donkere bergtoppen der Apenijnen. En zijwaarts breidde zich de wijde vlakte uit, de velden waarop Brutus, Octavianus en Antonius den beslissenden strijd tusschen Republiek en Keizerrijk streden, tot ginds bij den Rubicon, door welker overschrijding Cesar eens zijn besluit tot den kamp tegen de Republiek te kennen gaf, - en over de onmetelijke vlakte dier velden heen, in de richting van Ravenna, van ouds de zetel van het Grieksche keizerschap in Italië. Langs elken der naar beide zijden in het verschiet zich verliezende beroemde heirwegen, de Aemilia, trokken eens de Hohenstaufer keizers op hunne Romeinsche tochten, trokken Paus Clemens VII en Karel V, toen zij te Bologna in het jaar 1529 de verhoudingen van Italië en daardoor ook die van de wereld poogden te regelen. En ver op den achtergrond glinsterde ons de Adriatische zee toe, die den weg naar het verre Oosten opent.
Het viel ons moeilijk, van deze plaats te scheiden. Mijne nieuwe vriendin had zich verzoend zoowel met de eerst zoo ernstig en somber schijnende stad, als met het verlies van haar zakgeld, en zij had geen berouw meer van haar besluit, nu nog wat verder een kijkje genomen te hebben in de vreemdsoortige Italiaansche wereld. Naast de schilderachtige schoonheid echter, die zich over berg en vlakte, stad en land gelijkmatig uitbreidde, werd ik het meest getroffen door het waas der geschiedenis, dat over de heuvelen en dalen gespreid lag. Ik dacht aan al de worstelingen die er doorstreden hadden moeten worden, om uit den nacht der middeneeuwsche duisternissen te komen tot het meerdere licht van den huidigen dag; ik herinnerde mij, welk een groot aandeel Bologna in die worsteling genomen had; mijn hart was vervuld met erkentelijkheid en waardeering voor de verdiensten der groote stad, en onwillekeurig slaakte ik bij mijn heengaan den triomfkreet:
Evviva Bologna la dotta!
|
|