een en ander aan het huisraad op de schoorsteenplank verschikken; en daarna wilde zij ongemerkt weer wegsluipen, toen een luide uitroep van den schoolmeester haar aan de deur terughield.
‘Wel, kind,’ begon de schoolmeester, terwijl hij haar door zijne brilleglazen scherp aankeek, ‘hebt gij aan dezen uwen weldoener wel uwen betamenden dank betuigd voor al het goede, dat u in zijn huis tot hiertoe ten deel is gevallen, zooals voedsel, kleeding, huisvesting en opvoeding?’
‘Neen,’ zeide Sascha zachtkens, met neergeslagen oogen, terwijl zij hare lippen vaster opeen klemde dan wel noodig was.
‘Zoo? Wat moet ik van u hooren?!’ - En zijn toon werd nu werkelijk bestraffend. - ‘Altijd nog de verstokte stijfkop van vroeger? Weet gij niet, dat gij als een arm, hongerig, verkleumend weeskind in de wereld zoudt rondzwerven, zonder de menschlievende goedheid van dezen edelen man? Kom hier,’ beval hij streng, ‘en kus hem thans daarvoor de hand!’
Sascha werd vuurrood tot onder de haren van haar voorhoofd; hare oogen fonkelden. ‘Neen, meester! voor ú doe ik dat niet. Zooeven had ik het willen doen, uit eigen beweging, toen ik binnenkwam; maar wanneer men het mij bevelen gaat, kan ik het nooit doen!’ En met geweld drong zij de heftig opbruisende tranen terug, totdat zij de deur uit was.
‘Het spijt mij van het smerige onkruid, dat gij daar op uwen akker geplant hebt, grootboer!’ sprak de schoolmeester, terwijl hij bedenkelijk het hoofd heen en weer schudde. ‘Maar ik heb het u van te voren wel gezegd: de wilde aard gaat er nooit uit!’
‘Zij was toch anders heel gezeggelijk en bedaard geworden,’ merkte de grootboer op, die zelf ontsteld was over de ontembare koppigheid van het meisje. De boerin zuchtte hoorbaar en veelbeteekonend; de oom zweeg en keek bedrukt naar den grond. En de schoolmeester vertelde nog dienzelfden avond in de herberg, met welk een snooden ondank dat goddelooze schepsel van een Zigeunermeid den grootboer voor zijne edelmoedige weldaden beloonde.
Toen de grootboer dienzelfden avond door de donkere gang van het huis naar zijne slaapkamer stapte, voelde hij plotseling zijne ruwe, grove hand vastgrijpen en een vluchtige warmte als van meisjeslippen er op; en tegelijkertijd werd er haastig en zacht naast hem gefluisterd: ‘Grootboer, ik dank u voor alles!’ waarna iemand ijlings wegsloop. Met de boerin ging het later evenzoo. Maar van dat alles kwam de schoolmeester niets te weten, en daarom werd het dan ook niet in de herberg verteld.
* * *
Sascha was een knap meisje geworden, slank van vormen en innemend van uiterlijk. Maar men zag haar nooit, zooals de andere meisjes, 's avonds met een boerenjongen bij het hek staan babbelen. Niemand durfde haar in scherts of in ernst te na komen; wie het ooit beproefde, dien trof een koude, afwijzende bliksemstraal uit hare zwarte oogen, zoodat hij er voor altijd genoeg van had. De menschen vonden dit dan ook weder volkomen natuurlijk: zij had immers geen hart? - hoe kon een jonkman dan bij haar op liefde rekenen, om liefde smeeken?
En tóch was er ten slotte een, die de stoute schoenen aantrok en aanzoek deed om hare hand. Het was Tony de visscher, een rechtschapen, stille jongen, die reeds lang zin in het meisje gehad had. Hij poogde eerst bij Sascha zijn verzoek te berde te brengen; maar toen ook hij niet gelukkiger bij haar was dan de andere jongelieden, droeg hij den grootboer zijne belangen voor, en deze beloofde hem, zijne zaak zoo goed mogelijk te zullen bepleiten.
Daarom zette hij zich dan ook op zekeren avond naast het meisje neer, terwijl zij juist op de bank onder den lindeboom zat en naar het vioolspel luisterde, dat boven uit de kamer klonk. Hij deelde haar het verlangen van Tony den visscher mede, en wees er haar op, welk een flinke en oppassende jongen het was, die ruimschoots zijn brood had. Sascha liet hem bedaard uitspreken, schudde toen het hoofd en zeide: ‘Maar ik wil hem niet hebben!’
‘Sascha, wees verstandig en denk aan uw geluk! Voor eene onbemiddelde weeze, zooals gij zijt, bieden er zich niet licht weder zulke goede vooruitzichten aan!’
‘Maar ik wil hem toch niet hebben!’
Daarbij bleef zij, - en verder was er niets uit haar te krijgen.
De boer zag thans van zijne vruchtelooze pogingen af en trachtte langs een omweg zijn doel te bereiken. ‘George,’ zeide hij den volgenden avond tot oom, ‘gij hebt wel eenigen invloed op het meisje, en naar u zal zij nog het meest hooren. Breng haar die zaak met Tony den visscher toch eens goed en naar waarheid onder het oog!’
De oom knikte, kwam kort daarop de trap afstrompelen en zette zich naast Sascha neer op de lindebank, haar gewone plaatsje. Sascha schoof verbaasd en bedremmeld op zijde.
‘Sascha,’ begon oom, terwijl hij haar met zijne goede zachte oogen eens vriendelijk aankeek, ‘gelooft gij, dat ik het goed met u meen?’
Sascha zag hem even aan en was als met een purperen gloed overtogen. De stem weigerde haar den dienst, - zij knikte hem slechts sprakeloos toe.
‘Welnu, laat mij dan eens vertrouwelijk een woordje met u spreken. Kijk eens, gij zijt nu oud genoeg om aan uwe toekomst en aan trouwen te denken!’ -
Dieper boog zij het hoofd; hooger gloeide de blos op hare wangen.
‘Vertel mij eens, waarom wilt gij Tony den visscher toch niet hebben? Hij is immers een braaf en oppassend jonkman - -’
Een kreet van wanhopige zielesmart deed hem plotseling zwijgen. Sascha sprong van de bank op, sloeg hare beide handen voor haar gelaat en vloog als een gejaagd stuk wild het huis in, waar zij zich in hare kamer opsloot.
* * *
Den volgenden dag lag Sascha in een hevige koorts. Men had de kamerdeur met geweld moeten openen, om tot het in hare eenzaamheid rusteloos en overluid sprekende meisje door te dringen; en het was ijzingwekkend, hare vurige, fonkelende oogen te zien, hare onzamenhangende taal aan te hooren.