beheerscht wordt door de snelheid van den vleugelslag en de grootte van den slaghoek. Practische resultaten evenwel hebben die onderzoekingen geen van allen gehad, omdat men bij de proefnemingen steeds uitging van het beginsel, den dooden last door de stijgkracht van een met licht gas gevulden ballon te doen dragen. Tot voortbeweging van het geheel in horizontale richting heeft men zich voorts in den jongsten tijd bediend van een luchtschroef, die door een electrischen motor in draaiende beweging gebracht werd. Het beroemdste ‘bestuurbare’ luchtschip van dien aard is de door twee Franschen, Rénard en Krebs, vervaardigde ballon, die met eene snelheid van 6 meters in de seconde den dampkring doorsneed, of, beter gezegd, gedurende een korten tijd doorkroop.
In dezen stand der zaak komt nu een uitstekend mathematicus, professor Von Miller-Hauenfels, met nieuwe onderzoekingen over het vliegen, en beschrijft hij in zijn werk ‘De gemakkelijke zeilvlucht der vogels en de zeilende luchtscheepvaart als einddoel van een honderdjarig streven’ het hieronder behandelde luchtschip met zeilen en luchtvleugels als het goedkoopste en beste middel voor het snelle vervoer van personen en goederen. Die uitspraak is van zeer verre strekking, en professor Von Miller is zich daarvan dan ook wel bewust. Hij grondt zijne bewering intusschen op physisch-mathematische onderzoekingen van de vogelvlucht, die hem tot het resultaat brachten, dat bij de zeilvlucht der vogels volstrekt geen zweefarbeid verricht wordt en de nauwkeurige nabootsing dezer vliegwijze derhalve aan de zeilende luchtscheepvaart voor het verkeer op groote schaal de overwinning op alle andere stelsels - ook op de proefnemingen om ze binnen onzen dampkring in toepassing te brengen - moet verzekeren, vooral daar de theorie geene grenzen ten opzichte der te vervoeren lasten stelt.
Nu is het een feit, dat onze vogels over het geheel slechts een bescheiden omvang bezitten, en zou men dus de tegenwerping kunnen maken, dat de natuur toch zelve bij de groote gieren blijkbaar reeds op de grens van het mogelijke gekomen is en de zwaardere struisvogel zijne vleugels volstrekt niet tot vliegen gebruikt. Die tegenwerping is zonder eenigen twijfel zeer belangrijk, waartegenover theoretische argumenten misschien niet veel gewicht in de schaal zouden kunnen leggen. Maar het is zeer waarschijnlijk, dat de grenzen van grootte en zwaarte in de vogelwereld niet dáárom betrekkelijk zoo nauw getrokken zijn, omdat daarbuiten de mechanische voorwaarden van het vliegen ongunstiger verhoudingen aannemen, maar alleen omdat zulke reusachtige vogels alsdan tengevolge van de vereischte grootere vleugeloppervlakten niet gemakkelijk de voor hen geschikte schuilplaatsen en slechts met groote moeite het voor hen benoodigde voedsel zouden vinden. In eene vroegere ontwikkelingsperiode der aarde werd dan ook werkelijk de lucht door ware vliegende monsters doorsneden, welker versteende overblijfselen ons door de palaeontologie beschreven worden.
Op grond zijner onderzoekingen komt professor Von Miller-Hauenfels tot een reeks van gevolgtrekkingen betreffende het machinale kunstvliegen, die zeer opmerkelijk zijn. Allereerst legt hij er den nadruk op, dat de mensch voor altijd, de zeilvogel slechs voor het grootste gedeelte van zijn levensduur aan den vasten grond gebonden is, - daarom moet de eerstgenoemde zich voor luchtreizen evenzoo inrichten als de laatste, d.w.z. hij moet een voertuig kiezen, dat zwaarder is dan de verplaatste lucht. ‘Het langdurige voorbijzien dezer eenvoudige waarheid’, zegt hij, ‘en de buitengewoon langzame wijze, helaas! waarop zij ingang verkrijgt, omdat men tot in den jongsten tijd de ongelukkige meening bleef toegedaan, dat alleen en uitsluitend de ballon met opstuwende kracht voor den mensch de taak van den vogel kan vervullen, - dit alles is oorzaak geweest, dat de luchtscheepvaart gedurende een tijdperk, waarin nijverheid en verkeer waarlijk reusachtige vorderingen maakten, een eeuw lang bijna op hetzelfde standpunt is blijven staan. Men had er geene oogen voor, dat de ballon met opstuwende kracht een geheel andere taak heeft, dan nuttige lasten van grooten omvang over een aanmerkelijken afstand te vervoeren. Het is inderdaad goed bedacht en zeer verlokkend, een met licht gas gevulde ballon op zoodanige wijze met het luchtvaartuig in verbinding te brengen, dat de doode last nagenoeg of geheel geneutraliseerd en de te vervoeren of nuttige last tegelijkertijd als een voor de zeilvlucht zelf noodzakelijke ballast gebezigd wordt. Doch laat ons weder een blik werpen op de voorbeelden in de natuur, die steeds onze leermeesteres blijven moet, omdat uit hare inrichtingen en voortbrengselen overal de hoogste wijsheid spreekt! Ware voor de zeilvogels eene dergelijke, met eene ijlere middenstof dan de lucht gevulde blaas onvermijdelijk noodzakelijk, dan zou de natuur hen daarmede zeker wel toegerust hebben. Daarom geloof ik, dat bij de pogingen om de
luchtscheepvaart voor het verkeer op groote schaal bruikbaar te maken, eindelijk geheel en voor goed van den ballon moet afgezien worden.’
Wat de vliegproeven van den mensch aangaat, gelooft prof. Von Miller-Hauenfels, dat deze nooit van groote beteekenis zullen worden en hoogstens nu en dan als sport dienst zullen doen. Zonder zich hierbij dan ook lang op te houden, geeft hij het ontwerp van een luchtschip zonder ballon, dat, in plaats van den ballon, horizontaal staande zeilen benevens luchtvleugels (luchtschroeven) bezit, die door een stoommachine in beweging gebracht worden. Voor de détails moeten wij den belangstellenden lezer naar het boekje van Miller-Hauenfels verwijzen, daar ze hier moeielijk uiteen gezet kunnen worden; alleen zij nog met een enkel woord aangestipt, dat een luchtschip van de bovenbedoelde soort volgens de berekening van den uitvinder voor 25 personen eene zeiloppervlakte van 29 meters lengte en spanwijdte, en een voor 10 personen een vliegdak van 18½ meter lengte en spanwijdte vordert. De berekenaar is in zijne voorstellen zeer behoedzaam; wel is hij van de juistheid zijner onder cijfers gebrachte denkbeelden overtuigd en zegt hij zelf: ‘De zaak is volkomen rijp voor proefnemingen, en daar de hulpmiddelen der wetenschap, wanneer zij echte waar en geen prullen zijn, niet bedriegen kunnen, zal zij ook spoedig rijp zijn voor de algemeene invoering en toepassing’; maar tóch is hij van oordeel, dat de proefnemingen voorloopig met een goed werkend model moeten uitgevoerd worden, waaraan men op grond der gedane