Japansche worstelaars.
Een wedstrijd van worstelaars in Japan - zegt de heer Savage Landor, van wien ook de teekening der bijbehoorende gravure afkomstig is - mag een bezienswaardig schouwspel genoemd worden. Inplaats van door het langdurige ‘traineeren’ zóó vermagerd te zijn, dat er niets dan beenderen en spieren is overgebleven, zijn de Japansche worstelaars vet en vleezig, echte schommels en dikzakken, en gedurende een worstelkamp zijn zij geheel naakt, met uitzondering van een soort van gordel, gewoonlijk van blauwe zijde vervaardigd, waaraan eene menigte franjes of linten hangen. Het strijdperk bevindt zich op een klein heuveltje, van omstreeks twintig voet in middellijn en twee voet hoogte, en bestaat uit zand, zaagsel en zoden, alles omzoomd met een strooien rand. Wanneer de worstelaars de kampplaats zijn binnengetreden, gaan zij op hun hurken zitten en wachten zoo de komst van den scheidsrechter af. Zoodra deze verschijnt - gekleed met al den zwier der Japansche mode - werpen de worstelaars hunne lichamen voorwaarts en rusten zij op hunne vingers en teenen, totdat het sein voor den aanvang van den strijd gegeven wordt. Dan klampen zij zich aan elkander vast op dezelfde wijze als de gladiatoren deden bij de Grieksche en Romeinsche kampspelen, met inachtneming van al de wettelijk voorgeschreven grepen, standen en houdingen. Intusschen is het niet bepaald noodzakelijk, om een der strijders te doen winnen, dat hij den ander op den grond geworpen heeft; een der kampioenen behoeft slechts buiten den kring van het worstelperk geworpen te worden, waarop de scheidsrechter zijn waaier laat zakken en den naam des overwinnaars proclameert, die dan weer met anderen moet vechten, totdat hij òf zelf overwonnen wordt, òf als ‘de kampioen van den dag’ uit den strijd te voorschijn treedt. Nadat het laatste gevecht heeft plaats gehad, verschijnen al de worstelaars weder in het perk; doch thans is elk hunner getooid met een prachtig zijden
voorschoot, waarop goud- of zilverborduursel is aangebracht. De menigte toeschouwers, die allen rondom het strijdperk zijn neergehurkt op matten of op de bouwvallige trubines, voor deze gelegenheid opgericht, geraken niet dikwijls in geestdrift; maar na den afloop van den een of anderen mooien kamp worden er hagelbuien van citroenen, appelen en hoeden in het strijdperk geworpen en daar gretig bijeengezameld door den scheidsrechter, die de hoeden natuurlijk aan hunne respectieve eigenaars moet teruggeven, maar de citroenen en de mandarijntjes voor zichzelven behoudt en den volgenden dag zeer goede zaakjes met den vruchtenhandel maakt. Zulke wedstrijden van worstelaars, een echt Japansche ‘sport,’