Quiscalus major.
Door Dr. H.J. Veth.
Amerika is uiterst rijk aan vogels, die in meerdere of mindere mate aan onze spreeuwen verwant zijn. Daaronder is het geslacht Quiscalus niet het minst merkwaardige, om den eigenaardigen vorm van den staart der mannetjes, een kenmerk, dat op onze afbeelding, ten gevolge van den stand des vogels, niet zichtbaar is. Geene andere vogels toch bezitten een staart als deze, waarbij de uiterste stuurpennen bovenwaarts gekeerd zijn, zoodat de vorm van een bootje ontstaat en waaraan zij dan ook den Hoogduitschen naam ‘Bootschwanz’ te danken hebben.
Eene der meest bekende soorten van dit geslacht is de Quiscalus major. Onze afbeelding is genomen naar een levend voorwerp uit den acclimatatietuin te Parijs. Deze vogel is iets grooter dan onze spreeuw, daar hij eene lengte van ongeveer acht en dertig centimeters bereikt, en voorzien van stevige pooten, maar overigens fraaier van vorm. De bek is ruim zoo lang als de kop, loopt puntig toe en is een weinig gekromd. Het mannetje heeft een fraaie zwarte kleur met allerlei weerschijntinten, purper op den kop, blauw op den rug, de borst en de zijden, bronskleurig op de stuit en groen op de vleugels. Het wijfje is iets kleiner en veel minder schoon gekleurd, daar bruin, dat aan de onderzijde in het geelachtige overgaat, bij haar de voornaamste tint uitmaakt. De verschillende soorten van het geslacht Quiscalus vertoonen groote overeenkomst, slechts aan een gering onderscheid in kleur en door den vorm en de grootte van bek, vleugels en staart, zijn zij van elkander te onderscheiden.
Onze vogel bewoont het zuidelijk gedeelte der Vereenigde Staten van Noord-Amerika; zeldzaam is hij er niet, maar toch niet meer zoo algemeen als voor een halve eeuw. Volgens Audubon was hij toen uiterst talrijk in de moerasachtige streken van Louisiana, Florida en Georgië, maar strekte hij zich niet westelijker of noordelijker uit. In dit tamelijk beperkte gebied blijven de meeste vogels het geheele jaar, maar tegen den winter vormen zij groote troepen, die zich dan in de nabijheid van bewoonde plaatsen ophouden. Hun hoofdvoedsel bestaat uit garnalen en andere kleine schaaldieren, insecten, wormen en weekdieren, maar in sommige deelen van het jaar zijn zij ook zeer belust op zaden. Zij kunnen dan zoo groote verwoestingen in de rijstvelden aanrichten, dat de eigenaars verplicht zijn die, door daartoe aangestelde personen, te doen bewaken. In het begin van Februari houdt de goede verstandhouding onder de Quiscalen op, tengevolge van de jaloerschheid der mannelijke vogels. Dan nemen zij de houding aan, op onze afbeelding voorgesteld: de vederen van den staart worden opgericht en vormen een stralenkrans om den kop. Op den hoogsten tak van een eik gezeten, dagen zij elken mededinger door stem en gebaren uit, de keel zwelt op, de vederen worden opgericht, de vleugels hangen naar beneden, de staart verkrijgt den eigenaardigen bootvorm, die wij reeds vroeger bespraken en bij dit alles laat hij af en toe een onaangenaam gekrijsch hooren. Na eenige weken keert de kalmte terug, de verschillende paren hebben zich gevormd