Marguerite.
‘Marguerite’ heeft de schilder zelf haar gedoopt, en wij kunnen dus niet beter doen, dan het lieve meisje ook onder dien naam aan onze lezers voor te stellen. Trouwens, zij doet haren naam eer aan; want hoe kwistig de natuur haar ook bedeelde met uiterlijk schoon, toch bestaat haar heerlijkste tooi ongetwijfeld in de zedige bescheidenheid, waarmede zij hare lieve naamgenoote in de plantenwereld evenaart. Schroomvallig duikt het madeliefje of Meizoetje in de weilanden tusschen het hooge gras weg, en hoewel het den ganschen zomer zijne bevallige kleuren op het veld doet prijken, zoekt het toch nooit de aandacht te trekken door bonte pracht van schitterende tinten. Wèl mocht Marguerite zich dus met die bloemen den boezem sieren: het zinnebeeld der bescheiden zedigheid voegt uitnemend op háár kleed en mag terecht haar lievelingsbloem genoemd worden. Of wilt ge het ‘Marguerite’ anders overzetten en aan de parel denken, die mede dien naam draagt, - ook dàn behoeft het aanvallige kind niet beschaamd de groote, donkere oogen neer te slaan. Vrij mag zij hare ooren en haar kapsel met paarlen tooien, want stil en zacht als de glans van het kleinood der zee is ook de luister harer eigene schoonheid, zonder iets dat naar gemaaktheid of pronkzucht zweemt. Bloem of parel, - zij is in alle opzichten een echte, volmaakte ‘marguerite’.