Italiaansche straatzangeres.
Het is reeds diep bedroevend, wanneer de beoefening der kunst - in plaats van uitsluitend door de spontane levensopenbaringen der ziel beheerscht te worden - als een fabriekmatig handwerk en een dagelijksche kostwinning dienst moet doen. De broodschrijvers en prulpoëten, deze spichtige woekerplanten in den tuin der letteren, zouden u al de ellende en al de folteringen kunnen verhalen van dat leven niet voor, maar vàn de kunst! Maar hoe oneindig bedroevender is het nog, als diezelfde kunst verlaagd wordt tot een dekmantel voor bedelarij, en zij in hare onbeholpenste uitingen moet dienen om de harten van gevoelige menschen tot medelijden en milddadigheid te stemmen! En toch is een beroep op de deernis der voorbijgangers het eenige doel der straatzangeres, die wij hier hare treurige broodwinning zien uitoefenen. Met haar geldbakje naast zich, dat nog slechts een drietal koperen muntstukjes bevat, zingt zij de volksliederen van haar vaderland en begeleidt zij zich daarbij met het weemoedig getokkel harer guitaar. Naar haar uiterlijk te oordeelen, schijnt zij betere dagen gekend te hebben en althans niet voor straatzangeres in de wieg gelegd te zijn. Misschien heeft zij wel eenmaal als prima-donna der Italiaansche opera's geschitterd, of als eene kwistig bewierookte diva de concertzalen doen daveren van het stormachtig gedruisch der applaudissementen. Misschien is toen de weelde dier bedwelmende hulde haar te machtig geweest, - misschien heeft zij zich toen laten verblinden door het klatergoud eener gehuichelde vereering, - misschien is zij in hare verblinding al dieper en dieper afgegleden op het eenmaal betreden hellende pad van dartel schijngenot, - totdat wij haar hier terugvinden, als straatzangeres, als het jammerlijk spotbeeld harer vroegere grootheid... Wie weet?... Wat raadselen zouden zij en hare zusteren in de ellende al kunnen ontsluieren, zoo zij er den moed en - de kracht toe hadden!