In het park.
Heden avond moet het groote pleit beslist worden. In den afgeloopen winter, op het jaarlijksche Casinobal, heeft Adèle van Reigerhorst kennis gemaakt met haren prachtigen luitenant - ‘een juweel van een mensch, neen maar, om mee te dweepen!’ zooals de dames elkaar in vertrouwen verzekerden, - en die kennismaking is, tot veler verbazing, van blijvenden aard geweest. Want Adèle was, meenden de dames, nu niets geen meisje om een man op den duur te boeien. Doch daar scheen het pracht-exemplaar van een luitenant dan toch anders over te denken: haar zoogenaamde trots en koelheid wist hij uit de rechte oorzaken te verklaren en - op den rechten prijs te stellen. Hij werd dan ook een trouw comparant in den familiekring, zag en sprak Adèle veel, heel veel zelfs, - maar zonder dat het tot dusver nog tot een ‘publiek’ engagement kwam, want.... papa Van Reigerhorst heeft zijn hart op een adellijken schoonzoon gezet. En hoe prachtig Adèle's luitenant nu ook zij - de weelde van een officieelen stamboom kan hij zich niet permitteeren. Voor Adèle, hoe ‘trotsch’ ook, levert dit gemis volstrekt geen bezwaar op; maar wat papa betreft.... Enfin, heden avond zal de zaak beslist worden. De luitenant heeft een paar dagen geleden een visite gemaakt op de buitenplaats, waar de familie zijner aangebedene thans vertoeft, en formeel aanzoek gedaan om Adèle's hand. Papa heeft hem wel niet bepaald afgewezen, maar toch een bedenktijd van drie dagen gesteld. En thans is het de derde dag. Voor Adèle een dag van spanning, die zij zoo goed mogelijk onder een kalm uiterlijk tracht te verbergen. Zij heeft een rijtoer gedaan, daarna weer afleiding gezocht in een wandeling, en thans amuseert zij zich met een roeitochtje op de vijvers van het park. De sneeuwwitte zwanen varen er wel bij: zij worden rijkelijker dan ooit onthaald op stukjes tarwebrood, die de hand hunner jonge meesteres hun toewerpt. En
Adèle slaat de blanke, donzige vogels gade met een belangstelling, alsof zij een der Romeinsche auguren ware, die uit het oppikken van 't voedsel de toekomst profeteert. Maar met hare gedachten is zij ver van hier, ver van den vijver en de zwanen, en droomt zij zich een toekomst vol zonneschijn en levensvreugde, - misschien wel als de wederhelft van een generaal, of een Minister van oorlog. Want waar dwaalt een meisjeshart al niet heen, als het eenmaal aan 't dwalen gaat!