Aan den IJsseldijk.
Historische kunst, in de hoogere beteekenis van het woord, werd in ons vaderland nooit beoefend. De Hervorming had lang vóór het bloeiendste tijdperk der Hollandsche school de kerken voor de kunst gesloten en de geestelijke orden, die rijk genoeg waren om kapellen en kloosters te versieren met schilderstukken, aan bijbel en legenden ontleend, over de grenzen gejaagd. De weinige stukken, die van vóór dien tijd tot ons zijn overgekomen: de werken van Lucas van Leyden, van diens leerling Maarten van Heemskerk, van Joan van Schoorl, bewijzen, dat de godsdienstige kunst ook hier wel zou zijn beoefend geworden, indien de Hervorming ze niet had verdrongen. Maar nu ontstond er hier te lande een andere soort van historische kunst: de gedenkstukken en portretten, geschilderd voor schutterdoelens, voor oude mannen-, armen-, kinder-, leprozen- en gasthuizen, voor wees-, raad- en gildekamers. Meesters als Frans Hals, Van der Helst en Rembrandt brachten die edele, mannelijke portretkunst in zwang, die zoo bij uitnemendheid Nederlandsch was, maar die, helaas! uitstierf bij het verdwijnen van gilden en schepenen en bij de moderniseering der kleederdrachten. Wie toch zou tegenwoordig een groep regenten of gemeenteraadsleden in hunne zwarte rokken of gekleede jassen, een gezelschap regentessen met poney-krulletjes en wanstaltig misvormde bustes, een feestmaal van officieren der schutterij met nauwsluitende uniformen, onmogelijke petjes en zilveren biesjes durven schilderen? Een Rembrandt of een Van der Helst ware er voor teruggedeinsd!
Ging deze kunstvorm dus verloren, de andere vakken van kunst bleven daarentegen. Landschap- en zeeschilders, schilders van stads- en riviergezichten, van stillevens en bloemen, hielden de traditie der vaderen op, bleven dezelfde genres beoefenen, waarin deze uitmuntten, onderscheidden zich altijd door de getrouwheid, waarmede zij de hen omringende natuur nabootsten. En zeer waar is het, wat indertijd een Engelsch dagblad, de Times, in een beoordeeling van de Nederlandsche kunst op de Londensche wereldtentoonstelling schreef: ‘Koekkoek en Schelfhout, Mollinger en Roelofs, De Haas en Stortenbeker, vinden nog altoos hunne onderwerpen in de vlakke Hol-