Haar schoonste sieraad.
Een Oud-Bataafsche sage.
Op haren prachtigen, van hemelsblauw en witte wolken vervaardigden wagen daalde eens een goede fee naar de aarde neder. In hare armen hield zij een gouden hoorn van overvloed, vol heerlijke geschenken, die zij op Gods bevel onder de vrouwen van alle volksstammen verdeelen moest.
‘Maak mij rond gelijk de volle maan is, wanneer zij tusschen de zilveren wolken van den avondhemel voortzweeft, en laat mijne ledematen zwellend zijn als het eiderdons!’ vroeg de Mohamedaansche.
‘Schenk mij de schoonheid van Aphrodite en den trots van Juno,’ sprak de Griekin.
‘Geef mij oogen, die donkerder zijn dan de nacht,’ riep de Italiaansche, ‘en laat er bliksemstralen uit hunne diepten lichten als vlammen, die uit den schoot van den Vesuvius opschieten!’
‘Verleen mij den zachtsmeltenden klank der stem, die alles betoovert wanneer ik zingend mijne roode lippen open!’ verzocht de Slavische.
‘En mij,’ smeekte de Spaansche, ‘geef mij koolzwart, zijdezacht haar, opdat ik daarmede mijn blanken boezem als met een mantilla omhullen kan, wanneer een ander dan mijn geliefde in mijne nabijheid komt.’
‘Gun mij de bekoorlijke gratie van beweging en de onweerstaanbare bevalligheid der manieren,’ was de begeerte der Fransche.
‘Tooi mij met de fijne, zachte tint der welriekende haagroos,’ vleide de Engelsche, ‘en geef mij oogen, die de schitterende kleur der zilvergrijze zee hebben.’
‘Schenk mij de trotsche houding der Czarin en sier mijnen mond met blanke paarltanden, opdat zij glinsterend tusschen mijne roode lippen doorschemeren, zoodra ik glimlach,’ vroeg de Russin.
‘Maak mij blond en slank als de korenaren,’ verzocht de Duitsche, ‘en buigzaam als de wilg; en leer mij de gloeiendste hartstochten verbergen onder het bevallige waas van kinderlijke naïeveteit.’
Slechts ééne vrouw bleef schuw en zedig op den achtergrond staan. Een kuische, schaamvolle blos sierde met eerbaren schroom hare wangen bij de luide vragen harer zusteren, en hare zachte gelaatstrekken verrieden geen jaloerschheid, toen zij bespeurde, hoe de fee met een schier medelijdend glimlachje aan aller verlangen voldeed. - Zij was tot dusver door niemand opgemerkt.
‘Nu heb ik nog eene laatste gave over,’ sprak de fee thans; ‘het is een hart vol trouwe, opofferende liefde. Wie wil het hebben?’
Allen plooiden den mond tot een spotachtig glimlachje en niemand deed eenig verlangen naar dit geschenk blijken. Maar nu bemerkten zij ook op den achtergrond de schuchtere vrouw, die tot hiertoe nog geene bede had uitgesproken.
‘Daar staat eene vrouw, die nog niets ontvangen heeft,’ riepen allen. ‘Laat zij dit laatste geschenk nemen.’ De fee wenkte haar met een goedhartig glimlachje tot zich.
‘Het is mijn beste, mijn kostbaarste geschenk,’ sprak zij toen, ‘en daar zij mij in haren kuischen schroom om niets gevraagd heeft, zal zij de beste van alle gaven ontvangen. Treed nader, Bataafsche vrouw, dochter van Hollands heldenkroost en moeder van Neerlands wakkere zonen!’