De waternoot,
door dr. H.J. Veth.
Slechts zeer weinige waterplanten zijn te gelijk sierlijk en nuttig; onder die weinige verdient echter de Waternoot of Waterkastanje, die in Midden- en Zuid-Europa zeer algemeen wordt gevonden, vermeld te worden. In vroegeren tijd schijnt zij ook in ons vaderland, in meren en vijvers te zijn aangetroffen, althans de Gorter vermeldt haar in zijne Flora als inlandsch, zonder juiste opgaaf van vindplaats; maar sedert zeer langen tijd is zij niet meer waargenomen.
De Waternoot, Trapa natans, behoort tot de familie der Onagrarieae, waartoe o.a. ook de uit Amerika afkomstige, maar bij ons algemeen gekweekte Fuchsia wordt gerekend. Het is eene éénjarige, drijvende plant met tweeerlei bladeren: de ondergedompelde zijn sterk ingesneden en bijna zonder steel de drijvende vormen rozetten en zijn ruitvormig met onregelmatige tanden en lange stelen, die tegen den bloeitijd der plant sterk opzwellen. De, door hunne geringe grootte, weinig in het oog vallende bloemen hebben vier witte bloembladen en even zooveel meeldraden. Er is slechts één stamper, waarvan het vruchtbeginsel uitgroeit tot een noot met vier of twee krachtige dorens: de achtergebleven kelkslippen. Deze vrucht opent zich nooit, maar bij ontkieming komt het jonge plantje uit de opening te voorschijn, die zich aan den top der vrucht bevindt. De vrucht of beter het zaad vormt nu het nuttige gedeelte der plant. Zij wordt zoowel rauw als gekookt gegeten, maar wordt nergens als eene lekkernij beschouwd. Ook de moeielijkheid om de vrucht te openen, zonder zich te verwonden, en waartoe eene zekere handigheid wordt vereischt, bevorderd haar gebruik als voedsel geenszins. Men verzamelt de vruchten in den herfst, zij zijn dan geheel onder de bladen verscholen en ondergedompeld. Daar zij zeer gemakkelijk los-