| |
Een kijkje op Helgoland.
Het is niet voor de eerste maal, dat wij onze lezers in de gelegenheid stellen, in gedachten een uitstapje te maken naar het thans zoo veelbesproken eilandje Helgoland. Nu acht jaar geleden, op bladz. 49 van ‘De Huisvriend’ jaargang 1882, gaven wij een gezicht op het eiland in vogelvlucht, een prentje dat niet heel mooi was uitgevallen, waarom wij er nu een paar betere op laten volgen. Tevens voegden wij bij dat plaatje eenige historische en topographische bijzonderheden omtrent Helgoland, die toen uit den aard der zaak zeer beknopt konden blijven. Helgoland was destijds meer en beter bekend onder de philatelisten of postzegel-verzamelaars, dan in de geschiedenis en de staatkunde. Thans echter, nu het eiland sedert een paar maanden eensklaps een plaats van politieke beteekenis is geworden, beschouwt de beschaafde wereld het met een geheel ander oog, - en bestaat er alle aanleiding, onze lezers nogmaals uit te noodigen tot een bezoek aan dit plekje gronds vol klippen en rotsen, om er eens rond te zien en er de voornaamste merkwaardigheden van aan te teekenen.
Het Noordzee-eiland Helgoland, thans bij verdrag door Engeland aan Duitschland afgestaan, werd door de Engelschen op de Denen veroverd in het jaar 1807, toen Napoleons ‘continentale stelsel’ in volle kracht was. Het ligt op ongeveer vijfentwintig mijlen afstands van Cuxhaven, in de richting noordwestten-westen. De kolonie bestaat uit twee eilanden, die vroeger vereenigd waren door een bank van zand en gips. Het grootste of bewoonbare eiland, zooals men het zou kunnen noemen, is ongeveer een mijl lang, en op het breedste gedeelte een vierde van een mijl breed. In oppervlakte heeft het den vorm van een driehoek, met eene korte zijde en twee lange. Het noordelijk uiteinde is bijna een punt, en de totale oppervlakte is nog geen vierde gedeelte van een vierkante mijl groot. Het bestaat - zooals men met groote waarschijnlijkheid kan veronderstellen - uit een losjes opeengehoopte roode rots; en het min of meer golvende plateau, dat den top vormt, verschilt van ongeveer 160 tot meer dan 200 voet boven de oppervlakte der zee. Op de zuidoostkust - als er van kust sprake kan zijn bij zulk een klein stukje land - vindt men aan den voet der overigens onafgebroken doorloopende klippen een smalle strook zand, waarop de benedenstad is gebouwd. Dit maakt eenigszins den indruk van eene verontschuldiging wegens het gemis van een haven. Een mijl ver strekt zich de lange, lage oever van wit zand uit, die bij de Duitschers en de Helgolanders bekend is onder den naam van het Duin en bij de Engelschen onder dien van Sandy Island. Hier wordt het water gaandeweg zeer ondiep en vormt het misschien het beste zeebad van geheel Europa. Wat de statistiek van het eiland betreft, de bevolking leeft van de vischvangst en vindt voorts haar onderhoud in de voordeelen, die zij van de 's zomers toestroomende bezoekers trekt. Hun aantal bedraagt elk zomerseizoen tusschen de twaalfen vijftien duizend. De gemiddelde opbrengst der visscherij beloopt ongeveer f84,000 's jaars; de
zeekreeften, waarvan er jaarlijks omstreeks 30,000 gevangen worden, leveren een aanmerkelijk cijfer in dit totale bedrag. De gemiddelde levensduur op Helgoland is, zegt men, meer dan drie en zestig jaar, en dus behoeft men er niet aan te twijfelen dat het er buitengewoon gezond is. De eigenlijke bevolking van het eiland telt circa 2200 zielen, en de inkomsten bedragen de respectabele som van f 140,000, of bijna f 70 per hoofd.
De aantrekkelijkheid van Helgoland ligt in hetgeen voor het eiland gedaan is door de zee en door zijne eigene isoleering. Niemand moet er heen gaan, die niet tevreden is met de bekoorlijkheden van schitterend licht, van telkens wisselende tinten en kleuren in den dampkring, van een land dat niet onderhevig is aan de tallooze ongeriefelijkheden eener groote en bedrijvige bevolking, van een leven dat door zijn eenvoud bijna iets kinderlijks heeft, en van een lucht wier reuk en smaak aan het levens-elixer zelf doen denken.
De drukste weg naar Helgoland is over Hamburg; van Hamburg naar Cuxhaven is een spoorrit van ongeveer vijftig mijlen, en nog geen drie uur later werpen dan de stoombooten het anker uit voor het eiland.
Op een helderen dag krijgt men Helgoland het eerst in 't zicht na ongeveer een uur varens met de stoomboot uit Cuxhaven. Het verheft zich aan den gezichteinder als een kleine, platgetopte wolk, en de indruk van het meerendeel dergenen, die nog nooit een uitstapje daarheen hebben gemaakt, is min of meer een gevoel van teleurstelling over de schijnbaar microscopische afmetingen. Naar mate de afstand
| |
| |
kleiner wordt, komen de scherp belijnde vormen van het eiland allengs duidelijker te voorschijn; en op het laatst, eenigen tijd alvorens de stoomboot de beschutte watervlakte binnenvaart tusschen het eigenlijke Helgoland en het duin, blijkt het niets anders te zijn dan een aan alle kanten steil afloopende roode rotsplaat, met een ‘voeting’ die alleen zichtbaar is ter plaatse waar indertijd de landengte aanving, die het eiland met zijn aanhangsel vereenigde. Een haven is er niet. De passagiers gaan van de stoomboot over in even zooveel groote, hoog op het water liggende roeibooten - karakteristieke Helgolandsche merkwaardigheden - als er voor hen benoodigd zijn. Hier krijgen zij dan voor het eerst den Helgolander te zien: stoer en rijzig van gestalte, met een door de zon gebruind gelaat en een krachtigen lichaamsbouw, als hij hen met zijn lichtblauwe kiel aan en zijn schilderachtigen strooien hoed op, naar de trappen van den kleinen steiger roeit. Op dien steiger zelf wacht den passagiers een vuurproef. Al de badgasten die zich reeds op het eiland bevinden, zijn daar bijeengeschaard om de nieuwaankomenden de revue te laten passeeren en - behoorlijk aan de noodige kritiek te onderwerpen. Die kijk- en praatlustige menigte nieuwsgierigen, waartusschen de reizigers zoo onverschillig mogelijk moeten doorloopen, wordt door de Duitschers de ‘Läster-Allee’ genoemd, een naam die voor den Nederlandschen lezer geen vertaling behoeft, - en de opmerkingen der menigte zijn nu en dan zóó openhartig, dat zij aan het onbeschaamde grenzen. Het eigenlijke badseizoen duurt slechts ongeveer tien weken; maar alle redenen, die er op zulk een kleine plaats te vinden zijn, worden aangevoerd en in het licht gesteld om bezoekers te lokken. Nagenoeg al de gasten moeten huisvesting zoeken in de woningen der zeevarende bevolking. Daar heerscht in alle opzichten de grootst mogelijke zindelijkheid; maar er worden
geene andere maaltijden verschaft dan 's morgens broodjes en koffie. Voor het twaalf-uurtje en het middagmaal moet men zijn toevlucht nemen tot de restauraties. Er bestaat ook wel een hotel, maar de geriefelijkheden, die het aanbiedt, zijn zóó beperkt, dat het eigenlijk den naam van hotel niet verdient. Doch hoe klein ook, is het toch hoogst merkwaardig om de buitengewone bekwaamheid, waarmede de architect, een Engelschman, het hem bij den bouw gestelde vraagstuk heeft opgelost. Er moest namelijk een gebouw verrijzen met ongeveer dertig slaapkamers voor bezoekers, die allen rechtstreeks het uitzicht op het zuiden zouden hebben en tóch binnen een nagenoeg vierkant grondvlak moesten bijeengebracht worden. Het vraagstuk werd opgelost door het bouwen rondom eene overdekte binnenplaats of vestibule, die voor al de takken van den huishoudelijken dienst bestemd bleef; door het zoo in te richten, dat de oostelijke en de westelijke zijden naar het zuiden in één punt samenloopen; en door daarna al de kamers successievelijk zóó te plaatsen, dat zij allen, de een achter de ander, den zonneschijn kunnen ontvangen. Er is moeilijk een gebouw te vinden, dat met meer overleg en bekwaamheid voor het beoogde doel is ingericht en dienstbaar gemaakt.
Helgoland is drie en tachtig jaar lang een Britsche bezitting geweest, maar slechts weinige Engelschen gingen er heen. Toen onlangs de afstand werd aangekondigd, zal dit wel het meest betreurd zijn door den heer Hamilton Macallum, voor wien het eiland sedert eenige jaren een stapelplaats van goederen is geweest. De Helgolanders spreken een ongeschreven taal op hun eigen handje, een soort van Friesch, waarvan eenige taalkundigen verzekeren, dat het niets meer of minder dan Angelsaksisch is. De jaarlijksche toevloed van Duitsche badgasten heeft hen gedwongen, het Duitsch aan hun répertoire toe te voegen. Ware het voorbeeld van den heer Macullum op groote schaal gevolgd, of in vroeger tijden door anderen gegeven, dan zouden de Helgolanders misschien Engelsch in plaats van Duitsch zijn gaan leeren.
Het was in 1826 dat een der eilanders, Siemens geheeten, er het eerst een ‘établissement de bains’ opende. Geruimen tijd lang werden de aantrekkelijkheden der plaats verhoogd - en hare inkomsten vermeerderd - door de invoering van speelbanken. Deze schijnen niet zooveel tot de demoraliseering van het volk te hebben bijgedragen, als men wel het onvermijdelijk gevolg van het bestaan dier inrichtingen meent te zijn. In den eersten tijd waren er slechts zeer weinig bezoekers. In het jaar 1828 bedroegen zij, alles saamgenomen, een honderdtal. In 1838 waren de honderd een duizendtal geworden; en thans bedraagt het totaal in een goed jaar vijftien maal zooveel. De groote meerderheid komt uit Duitschland en Oostenrijk; maar de badgasten uit Denemarken, Rusland en het Noordsche Schiereiland vormen toch eene achtenswaardige minderheid. Eenmaal per week gedurende de twee en halve maand van het eigenlijke badseizoen loopt er een speciale trein uit Weenen naar Cuxhaven, die aan de groote stations onderweg de reizigers opneemt. De afwezigheid van het Engelsche element wordt gedeeltelijk toegeschreven aan louter onbekendheid, gedeeltelijk aan een overdreven vrees voor de moeielijkheden om er te komen.
Het leven op Helgoland gelijkt het meest van alles op het leven aan boord van een reusachtig, maar stilliggend schip. Feitelijk wordt alles op het eiland van den vasten wal aangebracht. In een slecht verlichte stal worden zeven of acht koeien gehouden, ongeveer hetzelfde aantal dat men aan boord van een Atlantischen stoomer kan vinden. In het ‘Oberland’ leeft een kudde van omstreeks 150 schapen van het schaarsche grasgewas, en van daaraan toegevoegd voedsel. De ooien leveren een zekere hoeveelheid melk, en het is een allerzonderlingst tooneeltje, wanneer een meisje als melkster fungeert, terwijl haar grootvader, of een andere mannelijke antiquiteit, bij den kop van het dier staat en het bij de ooren vasthoudt, om het stil te doen blijven. Niet lang geleden bracht het heimelijk uitmelken van een schaap door eene dame, die geene eigenaresse van het dier was, eene groote opschudding op het eiland teweeg. ‘De onbeschaamde diefegge’ werd opgebracht voor kapitein Campbell, de ‘R.M.’ (Royal Magistrate, of koninklijk gerechtspersoon), en ondanks het hartroerende en openlijke aanbod van 25 shillings (f 15), niet als vergoeding, maar als douceur, werd zij veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf!
Als een schip moet het eiland geproviandeerd worden; en als een schip wordt het ook zorgvuldig
| |
| |
schoongehouden. Er bestaat een traditie, dat een Engelsch smokkelaar eens te paard de ‘Treppe’ is op komen rijden en eene oude vrouw doodsbang heeft gemaakt; maar zoover de geschiedenis reikt, is er nooit of nimmer een paard geweest. De groote
de ‘treppe’ op helgoland.
hoofdstraat kenmerkt zich door een buitengewone zindelijkheid, waarmede zelfs het beroemde Broek in Waterland niet kan wedijveren, want uit de Noordzee komt geen stof. Sedert de laatste twee jaren is er een lift in 't werk gesteld, een ware uitkomst voor hen, wien de steile helling naar het Oberland te moeilijk valt. Overigens bestaat er geene andere wijze van verplaatsing dan te voet of in booten. De kalme tevredenheid van den Helgolander doet denken aan die van den zeeman, die volstrekt geen bezwaar heeft tegen een driejarigen kruistocht met een goed gebouwd en goed gecommandeerd schip. In hoever zijne tevredenheid uit bekrompenheid voortvloeit, zullen wij liever niet onderzoeken. Een aanmerkelijk gedeelte der mannelijke bevolking heeft bij de Engelsche zeemacht gediend; maar deze voormalige mariniers hebben zich tehuis niet veel moeite gegeven om in hunne omgeving zuivere begrippen aangaande de buitenwereld te verspreiden. De Helgolander is in merg en been een patriot. Spreek met hem over vreemde landen, en hij zal u tamelijk opmerkzaam aanhooren; maar zoodra er een oogenblik pauze in het onderhoud komt, zal hij zijn hoofdschudden en u op half vragenden, half overtuigenden toon toevoegen: ‘Maar gij zaagt zeker toch nooit een eiland als ons Helgoland, of zulke kleuren als ons groen, rood en wit?’ Deze drie kleuren vertoonen zich overal in den omtrek in die mate, dat men er zich wel eens over verwondert, dat de eilanders ook hunne roode klippen niet met witte en groene banden beschilderen. Bij eenig nadenken evenwel bespeurt men, dat dit overbodig is. De aanblik van het eiland vertoont die kleuren reeds: de roode rotswanden, het smaragdgroene bladerdak en het verblindende zilverwit van het zand vormen samen reeds de driekleur van het eiland.
De nationale kleeding der Helgolanders is zeer
| |
| |
schilderachtig. De vrouwen dragen een rooden rok met een rand van gele zijde, een keurslijf en voorschoot van geborduurde zijde, een witten of gelen doek over de borst saamgevouwen, en buitenshuis een klein zijden mutsje met een rand van oud Vlaamsch kantwerk en lange, geborduurde zijden linten, die bijna tot op den zoom van den rok neerhangen. Zoo worden er nog altijd vele costumes gedragen, vooral onder de vrouwen van middelbaren leeftijd en de bejaarden. De jongeren beginnen ongelukkigerwijs de voorkeur te geven aan slechte nabootsingen van Hamburgsche modes. De nationale kleeding der mannen wordt tegenwoordig nog slechts zelden gezien. Zij bestaat uit een geribt fluweelen buis, met vierkante oplegsels
de ‘falm’ op helgoland.
rondom het midden, een broek van dezelfde stof, wollen kousen, en schoenen met gespen. De mannen zijn bijzonder knap en stoer van voorkomen; de vrouwen zien er vriendelijk en innemend uit, hebben eene middelmatige lengte en iets bevalligs zoowel in hare vormen als bewegingen.
Van den steiger komende, begeeft de pas aan wal gestapte bezoeker zich door de onberispelijk schoone hoofdstraat naar het kleine, open plein tegenover het badhuis. Op zijn weg derwaarts komt hij voorbij de van balkons voorziene café's, de kleine winkeltjes, waarvan eenigen zich even beneden en anderen zich even boven de oppervlakte der straat bevinden, en heeft hij gelegenheid om den vriendelijken indruk te bewonderen, teweeggebracht door de witte muren, de met roode pannen gedekte daken en de met het onvermijdelijke groen beschilderde vensterluiken. Eenige stappen verder gaande door de bochtige straat, of liever laan, bereiken wij het ondereinde van de op onze plaat afgebeelde ‘Treppe’: de groote trap die de benedenstad met de bovenstad verbindt. De treden zijn breed en gemakkelijk, en niettegenstaande de hoogte der rotsen, is het beklimmen niet vermoeiend. De oude Treppe, die door de tegenwoordige vervangen werd, bevond zich ongeveer een honderd meters noordelijker. Deze was in de rots zelf uitgehouwen, maar sleet door het voortdurende beloopen spoedig weg. De tegenwoordige trap werd ongeveer een vijftig jaar geleden door de regeering aangelegd; en thans is zij voor een aanzienlijk getal bezoekers en voor eenigen der oudste inwoners weder vervangen door de bovengenoemde lift. Deze moderne inrichting is in de onmiddellijke nabijheid der Treppe gevestigd, en binnen weinige jaren zal zij geheel verborgen zijn tusschen de boomen, die hier overal uitspruiten, waar de wortels slechts een plaatsje kunnen vinden. Voor de eilanders, en bovenal voor de vrouwen, kan de Treppe het middenpunt van het heelal genoemd worden; en zelfs de van elders gekomen bezoeker weet al spoedig geen aangenamer tijdverdrijf te vinden, dan onder aan die trap te loopen flaneeren en te kijken naar de bekoorlijke, welgevormde Helgolandsters, die daar op en neer loopen met de zware houten bakken, waarin de benoodigdheden voor het Oberland worden vervoerd.
Van het boveneinde der trappen tot aan het Gouvernementsgebouw strekt zich de ‘Falm’ uit, een goed beschaduwde weg langs den rand der steil afloopende rotsglooiing. Onze plaat geeft een fraai uitzicht op dit schilderachtige plekje. Hier komen, nadat het dagwerk is afgeloopen, de bewoners van het bovendorp eens op hun gemak uitrusten; zij leunen daar dan stil en peinzend over de balustrade, om er te kijken naar de zee, naar de daken en de straten der benedenstad, of zij houden een gezellig buurpraatje met elkander. Vlak beneden hen bevindt zich de kronkelend afloopende Treppe, met den nimmer rustenden stroom van lachende vrouwen, flinkgebouwde mannen en onbezorgde knapen en meisjes, en met de pratende groepjes op de groene, witte en roode zitbanken, die men bij elke rustplaats aantreft. Achter het kleine stadje ligt de kalme en veilige ankerplaats, dicht bezaaid met allerlei soorten van groote en kleine vaartuigen; en daar weer achter ziet men de lange, met groen omzoomde reeks witte duinen, - tusschen deze en het hoofdland vloeit de zee als gesmolten smaragden over den zandigen bodem. Na het vallen van den avond wordt de Falm meer dan
| |
| |
ooit bezocht. De beweging en de muziek in het Unterland doen allen derwaarts stroomen, die het afdalen der trappen alleen in geval van hooge noodzakelijkheid ondernemen, maar die toch ook hun deel wenschen te hebben van het gezellige leven daar omlaag.
Ver op den achtergrond van het Oberland staat de kerk. Het is een zonderling zeventiende-eeuwsch gebouw, met een nieuwen toren, een geschenk van een Helgolander, die zich als scheepsreeder te Bremen een groot fortuin verworven had. Overigens hebben er slechts weinige veranderingen plaats gehad sedert het eiland uit Deensche in Engelsche handen overging. Langs drie zijden van het kerkgebouw loopt er een galerij, welker paneelen ‘versierd’ zijn met vreemdsoortige voorstellingen uit den Bijbel. De inrichting der zitplaatsen is zeer eigenaardig. De stoelen van ieder kerkbezoeker, of van elke familie, zijn particulier eigendom en worden, evenals alle andere roerende goederen, van den een op den ander overgedragen. Zij zijn geschilderd overeenkomstig den smaak of den gril des eigenaars: sommigen wit, sommigen rood, anderen blauw en nog anderen weer groen. Maar op iederen stoel staat met zwarte letters de naam van den eigenaar vermeld, en soms ook de sterfdag van den vorigen eigenaar. Aan elke zijde van de communietafel bevindt zich een particuliere kerkbank, op de manier van een kleinen omnibus, afgeschoten met blauw glas. De eene bank is - of liever was, nu het eiland Duitsch is geworden - voor den Gouverneur, en de andere voor den rechter. Aan de zoldering hangen eenige modellen van schepen, zooals men ze allerwegen in de Noordsche kerkgebouwen aantreft; en bij het altaar ziet men letterlijk een museum van kerkelijke snuisterijen, b.v. zandloopers voor het aanwijzen van uren, halve uren en kwartieren, en meer zonderlinge voorwerpen van dien aard. De dienst wordt gewoonlijk in de Duitsche taal gehouden; maar eenmaal 's maands houdt de predikant eene leerrede in het Engelsch. De eenige openbare gebouwen, die verder vermelding verdienen, zijn het rechthuis en de gevangenis. Beiden zijn belachelijk klein. De rechter houdt driemaal 's weeks zittting; maar het komt zelden of nooit voor, dat hij eene ernstige quaestie heeft te beslissen of een vonnis van
eenige beteekenis uit te spreken.
Het leven dat de bezoekers des zomers op Helgoland leiden, is eene aaneenschakeling van sleur en routine, daar de eene dag in alle opzichten op den anderen gelijkt, met uitzondering van een paar feesten, bij welke gelegenheid er een speciaal programma wordt uitgevoerd. De Duitscher die er komt om zijne kuur mee te maken, staat 's morgens vroeg op, ontbijt met brood en koffie in zijn logies, en begeeft zich dan op weg om zijn badkaartje te koopen, dat hem tevens recht geeft om zich met de veerschuit over te laten zetten naar Sandy Island. Met dit kaartje in de hand, wendt hij zijne schreden naar den steiger en neemt daar tusschen vele andere badgasten plaats in de kleine, met één zeil voorziene veerschuit. Deze booten zijn er op ingericht om achttien personen te bevatten, wanneer zij als zeilschuit dienst doen, en twee en twintig wanneer zij geroeid worden. Zij hebben elk een bemanning van zes koppen, en worden zóó stevig gebouwd en zóó goed bestuurd, dat men zich geen enkel ernstig onheil met die booten herinneren kan. De een mijl breede zeeëngte is spoedig overgestoken. De landing wordt bewerkstelligd door middel van een soort van steiger op wielen, die aan het affuit van een reusachtig kanon doet denken; en daarna gaan de passagiers overeenkomstig de seksen uiteen: de dames gaan links, de heeren rechts. Het baden zelf heeft plaats uit beweegbare machines, die zeer klein en zeer groen zijn, en op reusachtige wielen voortrollen. Zij worden in het water geschoven en er weder uitgetrokken door vrouwen, stoere meisjes in een loshangend wit gewaad, waarmee de golven vrij hun dartel spel mogen drijven. Deze machines hebben aan den kant van de zee groote witte luifels in plaats van deuren. Door de scheiding tusschen de beide seksen heeft men hier niet dat schouwspel van fraaie costumes de bain, dat op de Fransche en Belgische badplaatsen te zien is; maar de schitterende kleuren zijn er toch
zóó rijk vertegenwoordigd, dat de menigte er op een afstand als een groot bloembed uitziet. Eene zonderlinge eigenaardigheid van het baden op Helgoland treft men er tegenwoordig veel minder algemeen aan dan vroeger. De dames uit de meer afgelegen gedeelten van Duitschland plachten indertijd een vreemd vooroordeel te hebben tegen het baden op eene andere wijze dan in het costuum van hare moeder Eva. Zich voor het bad te kleeden, werd èn door haarzelven èn door hare echtgenooten beschouwd als de bekentenis van de eene of andere lichamelijke misvorming; en in weerwil van alle mogelijke wetsbepalingen, verkozen zij geen aanleiding te geven tot eenigerlei verdenking van dien aard. Zelfs nu is die opvatting nog niet geheel uitgeroeid.
Na het zeebad komt het zandbad. De baders liggen languit in de zilveren aarde en bedekken er zich mede tot aan de kin. Daar blijven zij dan zoo een uur of zelfs twee uur lang liggen, en vervolgens gaan zij zich afspoelen in de ondiepe plassen aan het strand, evenals de schollen. Daarna begeven zij zich op weg om te lunchen in een der beide restauraties, die zich op het hoogste gedeelte van het eiland bevinden. De grootste van de twee is die van Reimer, en de meest geliefkoosde lunch - ja, men zou bijna kunnen zeggen een onderdeel van de kuur - is een kreeften-mayonnaise met een flesch Erlanger bier. Men beweert wel eens, dat er bij Reimer soms niet minder dan vierhonderd kreeften op één enkelen morgen geconsumeerd worden. Om 1 uur arriveert de stoomboot met de post en de dagpassagiers; dientengevolge wordt dan tegen dien tijd het strand verlaten en keeren al de badgasten terug naar den kleinen steiger, om er hunne brieven en couranten in ontvangst te nemen en de nieuwaangekomenen te begroeten, d.w.z. te critiseeren. Tot vier uur volgt er een periode van rust en brieven schrijven; en daarna komt het geheele badpubliek in groot toilet bijeen voor de muzikale promenade. Het orkest is bijzonder goed. Het speelt in een kleine pagode bij de baai, en het publiek zit in het rond koffie of thee te drinken onder de tonen van Lohengrin, Tannhauser of de klassieke Mikado. Te zes uur begeeft ieder zich huiswaarts om te dineeren; en tegen zeven uur komt men weer bijeen in den schouwburg of in het Kurhaus. Tweemaal 's weeks is er een bal; op al de andere avon- | |
| |
den is de schouwburg open, en soms verleenen de beroemdste acteurs en actrices van Duitschland, die hier een kuur komen maken, bereidwillig hunne medewerking bij de voorstellingen. Na afloop van den schouwburg of het bal blijven de plakkers nog wat bijeen in een café, om er zich te goed te doen aan een slaapmutsje; maar slechts zeer weinig menschen op Helgoland gaan niet denzelfden dag
naar bed waarop zij opstaan.
Het officieele badseizoen begint den 10den Juni. Van dien dag af tot het laatst van Augustus komen er dagelijks stoombooten aan, en worden al de détails van het officieele programma met de meeste nauwkeurigheid uitgevoerd. De eenige afwijkingen van de behagelijke eentonigheid worden veroorzaakt door personen van eene sportlievende natuur, die jachttochtjes langs de kust organiseeren; door geleerden, die met angstvallige nauwgezetheid elke spelonk en elke spleet tusschen de klippen onderzoeken; en door de groote feestelijke plechtigheid van de illuminatie der rotsen, die eenmaal in elk seizoen plaats heeft, en wel in de maand Augustus. Reeds sedert een paar weken van te voren heeft de geheele bevolking van het eiland elke minuut, die men op de bediening der ‘Badegäste’ kon uitsparen, besteed om de klippen te bedekken met kleine stapeltjes Bengaalsch vuur en met andere hulpmiddelen om zooveel lichtte maken, als slechts eenigszins mogelijk is. Omstreeks acht uur gaan al de bezoekers en twee derden der eilanders scheep op de smalle reede. Alle beschikbare booten worden geprest om dienst te doen, en begeven zich allen tegelijk in de voorgeschreven orde op weg tot een vaart rondom de rotsen. De politie-boot gaat voorop; daarna volgen de muzikanten, en achter deze de Gouverneur in zijne barge, met hare eerbiedwekkende bemanning van kustwachters. De overigen komen achteraan, in een onafgebroken reeks van schuitjes en bootjes. Zoodra de processie haren tocht aanvangt, stralen eensklaps de lichten op den vuurtoren; de luchtpijlen en het Bengaalsch licht worden ontstoken naarmate de barge van den Gouverneur nader komt, en de lange reeks roode klippen, met de donkerzwarte monden hunner tallooze holen, vormt de achtergrond van een illuminatie, zooals er nergens elders ter wereld eene te genieten is. De tocht rondom het eiland duurt ongeveer een uur; en wanneer dan de zuidelijke punt weer in 't gezicht komt, stralen de woorden
‘God save the Queen’ in vurige letters boven het kustwachters-station, het orkest speelt het Engelsche volkslied, en onder daverende juichkreten neemt het groote jaarlijksche feest der Helgolanders een einde.
Zal het niet meer gevierd worden, nu Helgoland van het Engelsche naar het Duitsche Rijk is overgegaan? Ja toch, - alleen zal het ‘God save the Queen!’ plaats maken voor het ‘Heil dem Kaiser!’ en zullen de tonen van het Britsche volkslied vervangen worden door het dreunende marschtempo van de ‘Wacht am Rhein.’ Dat zal alles zijn; een schijnbaar onbeteekenende verandering, maar feitelijk een bestendiging van den natuurlijken toestand, want - Duitsch was Helgoland toch reeds in merg en been.
|
|